Chris De Wispelaere, schepen
Decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, artikel 41, °2, 186 en 286
Wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
Besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Besluit van de Vlaamse regering van 12 maart 2021 houdende maatregelen ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door COVID-19 en tot wijziging van de minimale voorwaarden voor de rechtspositieregeling van het personeel van de gemeenten, de OCMW's en de provincies.
Besluit van de Vlaamse Regering van 24 september 2021 tot wijziging van artikel 136 en 209 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en artikel 99 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Besluit van de Vlaamse Regering van 28 januari 2022 tot wijziging van artikel 135 en 209 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Besluit van de Vlaamse Regering van 28 januari 2022 tot wijziging van artikel 164 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en tot wijziging van artikel 8 en 21 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2021 houdende maatregelen ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door COVID-19 en tot wijziging van de minimale voorwaarden voor de rechtspositieregeling van het personeel van de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de provincies
Besluit van de gemeenteraad van 3 juli 2019 over Rechtspositieregeling gemeente Lievegem: goedkeuring
Besluit van de gemeenteraad van 1 juli 2020 over Rechtspositieregeling gemeente Lievegem - wijziging: goedkeuring
Besluit van de gemeenteraad van 18 november 2020 over Rechtspositieregeling gemeente Lievegem - toepassing sectoraal akkoord 2020 - wijziging: goedkeuring
Besluit van de gemeenteraad van 24 november 2021 over Personeel - rechtspositieregeling gemeente Lievegem - toepassing sectoraal akkoord 2021 - wijzigingen: goedkeuring
Besluit van het college van burgemeester en schepen van 12 juli 2022 over Personeel - ontwerp wijzigingen rechtspositieregeling: principiële goedkeuring
De rechtspositieregeling voor gemeente en OCMW Lievegem werd voor de eerste maal goedgekeurd in de raad van 3 juli 2019 en gewijzigd en volledig hernomen op 1 juli 2020, 18 november 2020 en 24 november 2021. Ondertussen is voor een aantal zaken de wetgeving gewijzigd en willen we de RPR hieraan aanpassen. Verder willen we de tekst van de RPR op een aantal punten verduidelijken.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2021 creëert de mogelijkheid voor besturen (lokale autonomie) om personeelsleden op vrijwillige basis vakantiedagen (artikel 208-1), en/of een gedeelte of geheel van hun eindejaarstoelage (artikel 290-1) en/of het bedrag van de fietsvergoeding om te laten zetten tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit. Enkel een nettobedrag van de fietsvergoeding kan omgezet worden tegen voordelen ter bevordering van de fietsmobiliteit. Gezien deze ruil geen fiscaal en sociaal rechtelijk voordeel oplevert, wordt deze mogelijkheid niet weerhouden.
Bij uitdiensttreding, en vooral bij een vrijwillig ontslag, merken we dat de tekst van de RPR voor interpretatie vatbaar is. Het is de bedoeling dat eerst de wettelijke vakantiedagen worden opgenomen en pas daarna de bijkomende vakantiedagen. Dit is ook zo ingeregeld in het tijdsregistratiesysteem. Het is niet de bedoeling om tijdens de opzegtermijn eerst de bijkomende vakantiedagen op te nemen en de wettelijke vakantiedagen te laten uitbetalen (artikel 208).
Met ingang van 1 januari 2021 wordt het geboorteverlof uitgebreid (artikel 213, °2); 15 dagen voor geboortes vanaf 2021 en 20 dagen voor geboortes vanaf 2023. Voor contractuelen wordt dit geregeld in de arbeidsovereenkomstenwet (artikel 30 §2) en is dit dus al van toepassing. De Vlaamse regering werkte aan een parallelle regeling voor de statutaire personeelsleden (artikel 315, §4). Op 4 juni 2021 keurde de ministerraad principieel de uitbreiding van het geboorteverlof goed voor de statutaire personeelsleden. Het BVR van 21 september 2021 trad retroactief in werking op 1 januari 2021.
De wet van 27 juni 2021 tot uitbreiding van het rouwverlof bij het overlijden van een partner of een kind en tot het flexibiliseren van de opname van het rouwverlof is al van toepassing voor de contractuele personeelsleden (publicatie in Belgisch Staatsblad op 15.07.2021). De wet voorziet in:
De Vlaamse regering werkte aan een parallelle regeling voor de statutaire personeelsleden. Het kabinet Somers heeft op 7 juli 2021 meegedeeld dat in tussentijd voor de statutairen dienstvrijstelling moest toegepast worden. Het BVR van 28 januari 2022 werd uiteindelijk gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad zodat dit nu ook voor statutairen van toepassing is vanaf 14 april 2022.
Bij het omstandigheidsverlof voor huwelijk of wettelijke samenwoning willen we verduidelijken dat dit maar éénmaal kan opgenomen worden bij wettelijke samenwoning gevolgd door een huwelijk met dezelfde partner (artikel 213, °1).
Op 12 april 2022 werd het BVR van 28 januari 2022 gepubliceerd. Dit besluit wijzigt artikel 164 van het BVR RPR in die zin dat ook personeelsleden die de verplaatsing van en naar het werk volledig of gedeeltelijk met een speedpedelec afleggen, aanspraken maken op een fietsvergoeding (artikel 316).
Als bijlage een overzicht van alle voorgestelde wijzigingen. Deze werden besproken en goedgekeurd in het managementteam van 29 juni 2022 en principieel goedgekeurd in het College van 12 juli 2022.
Het ontwerp van de wijzigingen van de rechtspositieregeling werd geagendeerd op een vakbondsoverleg op 5 september 2022. Op zich zijn er geen bezwaren tegen de voorgestelde wijzigingen maar het ACOD Lokale en Regionale Besturen gaat principieel niet akkoord met artikel 208-1 omdat de mogelijkheid voorzien wordt om aanvullende vakantiedagen om te zetten naar een theoretisch budget welke aangewend kan worden ter bevordering van de fietsmobiliteit. Deze mogelijkheid wordt door lokaal bestuur Lievegem voorzien omdat deeltijdse personeelsleden mogelijks onvoldoende eindejaarstoelage hebben om een degelijke elektrische fiets te leasen en door het omzetten van vakantiedagen het theoretisch budget kan verhoogd worden.
Als bijlage een overzicht van alle voorgestelde wijzigingen.
Artikel 1
Deze rechtspositieregeling werd opgemaakt met toepassing van het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017 en het BVR Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel van 7 december 2007.
Artikel 2
Deze rechtspositieregeling is van toepassing op:
Artikel 3
Onder aanstellende overheid wordt verstaan het bestuursorgaan dat bevoegd is voor het aanstellen en het ontslaan van personeel. Dit is voor:
Artikel 4
Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor dadingen met personeelsleden naar aanleiding van een beëindiging van het dienstverband die de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband als voorwerp hebben.
Artikel 5
§1. Onder Decreet Lokaal Bestuur wordt verstaan het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur.
§2. Onder BVR Rechtspositiebesluit wordt verstaan het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
§3. Onder Arbeidstijdwet wordt verstaan de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
§4. Onder Arbeidsovereenkomstenwet wordt verstaan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
§5. Onder Jaarlijkse Vakantiewet Werknemers wordt verstaan de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
§6. Onder Codex over het welzijn op het werk wordt verstaan de koninklijke besluiten van 28 april 2017 over de Codex over het welzijn op het werk en de vaststelling van de boeken I tot en met X.
§7. Onder BVR Externe Personeelsmobiliteit wordt verstaan het besluit van de Vlaamse regering van 20 mei 2011 houdende de regeling van de externe personeelsmobiliteit tussen sommige lokale en provinciale overheden onderling en tussen sommige lokale en provinciale overheden en de diensten van de Vlaamse overheid onderling, en houdende enkele maatregelen ter ondersteuning van de externe personeelsmobiliteit tussen overheden met hetzelfde werkingsgebied.
Artikel 6
De graden worden ingedeeld in vijf niveaus. De niveaus stemmen, met uitzondering van de niveaus D en E, overeen met een diplomavereiste van een bepaald onderwijsniveau.
De niveaus en de daarmee overeenstemmende diploma’s of getuigschriften zijn:
Artikel 7
§1. Met behoud van de toepassing van de specifieke regels per procedure, wordt een vacante betrekking, ongeacht haar rangindeling, vervuld op een van de volgende manieren:
Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan het bestuur en personeelsleden van het eigen bestuur uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking.
Bij de bevorderingsprocedure en bij de procedure van interne personeelsmobiliteit worden alleen leden van het eigen personeel uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking kandidaat te stellen.
§2. De aanstellende overheid verklaart de betrekking open en bepaalt bij de vacantverklaring van de betrekking volgens welke procedure of procedures ze vervuld wordt, waarbij de vacature steeds bij voorrang ingevuld wordt met een bevorderingsprocedure en/of een procedure van interne personeelsmobiliteit.
Artikel 8
§1. Om toegang te hebben tot een functie bij het bestuur, moeten de kandidaten:
Het passend gedrag vermeld in punt 1, wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister. Als daarop een ongunstige vermelding voorkomt, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen.
De medische geschiktheid van de kandidaat, vermeld in punt 3, moet, in overeenstemming met artikel I.4-25 tot en met I.4-28 van de Codex over het welzijn op het werk, vaststaan voor de effectieve tewerkstelling bij het bestuur.
§2. Bepaalde statutaire en contractuele functies zijn voorbehouden voor Belgen, omdat uit de functiebeschrijving blijkt dat ze een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of werkzaamheden omvatten die strekken tot de bescherming van de belangen van het bestuur.
Op het moment van de vacantverklaring wordt aan de hand van de functiebeschrijving nagegaan of een functie voorbehouden is aan Belgen.
Voor de overige statutaire functies moeten de kandidaten onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
Artikel 9
§1. Om in aanmerking te komen voor aanwerving, moeten de kandidaten:
§2. Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse functie nadat het geslaagd is voor selectieproeven, is vrijgesteld van nieuwe selectieproeven wanneer de wekelijkse prestaties binnen die functie uitgebreid worden of wanneer de functie voltijds wordt.
Artikel 10
Daarnaast moeten de kandidaten ook:
De lijst van erkende diploma’s of getuigschriften per niveau werd vastgesteld in het ministerieel besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor binnenlandse aangelegenheden van 19 februari 2013. Alleen de erkende diploma’s en getuigschriften op die lijst komen bij aanwerving in aanmerking.
Artikel 11
De kandidaten moeten voldoen aan volgende specifieke aanwervingsvoorwaarden:
- in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- een specifieke opleiding gevolgd hebben;
- in het bezit zijn van een rijbewijs van een bepaalde categorie.
Artikel 12
§1. In uitzonderlijke gevallen kan de aanstellende overheid bij de vacantverklaring van een betrekking van niveau A, B of C beslissen om de diplomavereiste die als regel geldt voor dat niveau te schrappen.
Die afwijking is mogelijk als de functie noch op basis van de functiebeschrijving, noch krachtens een reglementering van de hogere overheid een diploma vergt.
§2. Voor de toepassing van het eerste lid komt een kandidaat die niet over het vereiste diploma beschikt, in aanmerking als hij, ofwel:
§3. De beslissing om geen diplomavereiste op te leggen, moet steunen op objectieve criteria, als:
Artikel 13
§1. Aan elke aanwerving gaat een externe bekendmaking van de vacature met een oproep tot kandidaten vooraf.
De vacatures worden ten minste via twee verschillende bekendmakingskanalen bekendgemaakt. Daarnaast worden ze ook intern bekendgemaakt en aan de personen die opgenomen zijn in het sollicitantenbestand.
§2. De aanstellende overheid kiest de wijze van externe bekendmaking uit de volgende mogelijkheden, rekening houdend met de minimale regel van paragraaf 1, tweede lid, en met de aard van de vacature:
§3. Het vacaturebericht voor het persorgaan of tijdschrift bevat ten minste:
§4. Bij het gebruik van een online medium, als vermeld in paragraaf 2, bevat het vacaturebericht ten minste:
§5. De bepalingen van de vorige paragrafen zijn niet van toepassing als de aanstellende overheid bij de vacantverklaring beslist een beroep te doen op een bestaande wervingsreserve die geldig is voor de vacature.
De bepalingen van de vorige paragrafen zijn evenmin van toepassing als de wekelijkse prestaties van een deeltijdse betrekking in de personeelsformatie uitgebreid worden of als die betrekking omgezet wordt in een voltijdse betrekking. Als er meerdere personeelsleden deeltijds werken in een betrekking van dezelfde graad, richt de aanstellende overheid een oproep tot die personeelsleden voor de vervulling van de extra uren en maakt het zijn keuze op basis van een vergelijking van de kandidaturen.
Artikel 14
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens 14 kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van ontvangst van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
Artikel 15
§1. Tenzij anders bepaald, moeten de kandidaten voor de deelname aan de selectieprocedure voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd. Ze leveren het bewijs daartoe aan de voorwaarden vastgesteld in de volgende paragrafen.
§2. De kandidaten leveren het bewijs uiterlijk voor de start van de selectie.
Een gewone kopie van het diploma volstaat als bewijsstuk voor deelname aan de selectieprocedure.
De aanstellende overheid beslist over de geldigheid van de voorgelegde diploma’s. Als de gemeenteraad aanstellende overheid is, beslist het college van burgemeester en schepenen over de geldigheid.
De kandidaten die niet aan de diplomavereiste voldoen worden definitief uitgesloten van de selectieprocedure. De aanstellende overheid deelt die weigering zonder uitstel schriftelijk of per e-mail mee.
§3. In afwijking van paragraaf 2 worden laatstejaarsscholieren of studenten toegelaten tot de selectieprocedure als ze met hun kandidatuur een studiebewijs voorleggen en een verklaring dat ze binnen een termijn van maximum zes maanden zullen deelnemen aan de eindexamens voor het behalen van hun diploma. Ze leveren het bewijs dat ze aan de diplomavereiste voldoen uiterlijk op de datum van hun aanstelling bij het bestuur.
§4. Kandidaten die aan alle aanwervingsvoorwaarden voldoen behalve aan de voorwaarde van een aanvullende opleiding worden tot de selectieprocedure toegelaten, als de aanwervingsvoorwaarden bepalen dat ze het attest of getuigschrift binnen een termijn bepaald door de aanstellende overheid moeten behalen.
Artikel 16
Elke selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van een of meer selectietechnieken.
De selectiecriteria en de selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving. Voor functies van dezelfde graad zijn de selectietechnieken gelijkwaardig.
Artikel 17
Selecties kunnen geheel of gedeeltelijk worden uitbesteed aan een extern selectiebureau.
Het selectiebureau voert de selectie uit in overeenstemming met de rechtspositieregeling en met de opdracht.
Artikel 18
§1. De selecties worden uitgevoerd door een selectiecommissie.
Voor de samenstelling van de selectiecommissies gelden de volgende algemene regels:
§2. Onder deskundig wordt verstaan dat de leden van de selectiecommissie over de specifieke deskundigheden moeten beschikken om de kandidaten te beoordelen op de voor de functie vastgestelde selectiecriteria.
Met toepassing van het eerste lid komen in aanmerking voor deelname aan een selectiecommissie:
De toekomstige leidinggevende kan als waarnemer aanwezig zijn bij de mondelinge proeven.
De leden van de aanstellende overheid en de raadsleden kunnen als waarnemer aanwezig zijn bij de selectieproeven.
Artikel 19
Psychotechnische proeven en persoonlijkheidstests worden afgenomen door een extern selectiebureau of door een persoon die voldoet aan de kwalificatievereisten, zoals bepaald in het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling en het BVR van 10 december 2010 tot uitvoering van het decreet betreffende de private arbeidsmarktbemiddeling.
Enkel de geslaagde kandidaten worden tot de psychotechnische proeven toegelaten. Enkel de kandidaten die daarin geschikt bevonden worden voor de functie, komen voor aanwerving in aanmerking.
Artikel 20
De leden van de selectiecommissies respecteren de volgende gedragsregels en wettelijke voorschriften bij selecties:
Bij familieverwantschap tot in de tweede graad tussen een lid van de selectiecommissie en een kandidaat, worden de passende maatregelen getroffen om de onpartijdigheid van de selectieprocedure te garanderen.
Artikel 21
De selectiecommissies worden geleid door een voorzitter. De voorzitter wordt in zijn taak bijgestaan door een secretaris die niet deelneemt aan de eigenlijke selectieactiviteiten en aan de beoordeling van de kandidaten.
De leden, de secretaris en de voorzitter van de selectiecommissie worden nominatief door de aanstellende overheid aangewezen.
Artikel 21-1
Het personeelslid dat zelf wenst te zetelen in een externe selectiecommissie vraagt hiervoor toelating aan zijn rechtstreeks leidinggevende en meldt dit aan team personeel. Prestaties die hiervoor geleverd worden, worden niet beschouwd als arbeidstijd. Als dit niet buiten de werktijd kan georganiseerd worden, moet er vakantie of inhaalrust worden aangevraagd.
Artikel 22
De algemene regels voor de selectietechnieken zijn:
Artikel 23
Op basis van het curriculum vitae van de kandidaten kan, door de selectiecommissie, een preselectie gemaakt worden. De aanstellende overheid beslist tot het al dan niet organiseren van een preselectie vanaf 30 weerhouden kandidaten en bepaalt de voorwaarden.
Artikel 24
Het minimale resultaat om als geslaagd te worden beschouwd, bedraagt:
- per volledig examenonderdeel / selectietechniek (bv. schriftelijk, mondeling,…) moet de kandidaat minstens 50% behalen om tot het volgende examenonderdeel / selectietechniek toegelaten te worden;
- op het totaal van alle vergelijkende examenonderdelen / selectietechnieken samen moeten de kandidaten minstens 60% behalen.
Artikel 25
De totale selectieprocedures resulteren in een bindende rangschikking van de geslaagde en/of geschikt bevonden kandidaten in volgorde van de behaalde punten of scores.
Artikel 26
De aanstellende overheid stelt de concrete selectieprocedure vast voor de aanvang ervan en zorgt voor de organisatie van de selecties.
Artikel 27
§1. Binnen de grenzen van de algemene bepalingen in I. Algemene regels voor de selectie, bepaalt de aanstellende overheid:
§2. Als de aanstellende overheid kiest voor een combinatie van de aanwervings- en de bevorderingsprocedure en de gelijktijdige toepassing daarvan, worden de externe en de interne kandidaten onderworpen aan dezelfde selectieproeven. Eventuele schriftelijke kennisproeven met dezelfde inhoud worden op hetzelfde tijdstip afgenomen.
§3. Voor de toepassing van artikel 12, paragraaf 2 behelst de selectieprocedure ook een niveau- of capaciteitstest, die onderzoekt of de kandidaten in staat zijn te functioneren op het niveau waarin de functie is gesitueerd.
De kandidaat die een attest of getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij in de afgelopen drie jaar voor dezelfde of voor een vergelijkbare functie bij dezelfde of bij een andere overheid al eerder geslaagd is voor een niveau- of capaciteitstest als vermeld in het eerste lid, behoudt het gunstige resultaat daarvan en wordt vrijgesteld van een nieuwe deelname aan een niveau- of capaciteitstest.
Artikel 28
De kandidaten worden van het verloop van de selectieprocedure op de hoogte gebracht.
De kandidaten worden ten minste zeven kalenderdagen op voorhand geïnformeerd over de plaats waar en dag en uur waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen. Die mededeling gebeurt met behulp van brief of e-mail.
Als de selectieproef een preselectie bevat, worden de kandidaten daarvan op de hoogte gebracht.
Artikel 29
Kandidaten die niet tijdig aanwezig zijn of niet komen opdagen voor een onderdeel van de selectieproeven worden, ongeacht de reden van hun afwezigheid, uitgesloten van deelneming aan de volgende onderdelen van de selectieprocedure, tenzij de selectiecommissie er gemotiveerd anders over beslist.
Artikel 30
De selectiecommissie maakt voor elke selectietechniek een verslag op. Het verslag vermeldt per kandidaat het resultaat.
De selectiecommissie maakt bij de afsluiting van de selectieprocedure een eindverslag op met vermelding van de deelresultaten van de kandidaten en van hun eindresultaat.
Artikel 31
De kandidaten worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie. Kandidaten hebben op hun verzoek toegang tot de selectieresultaten in overeenstemming met de bepalingen van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Artikel 32
§1. Na elke selectie kan er een wervingsreserve voor de betreffende functie of graad worden aangelegd voor de maximale duur van drie jaar.
De duur van de wervingsreserves is niet verlengbaar.
De duur van de wervingsreserve vangt aan vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van het eindrapport van de selectie.
De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of een wervingsreserve wordt aangelegd en bepaalt de geldigheidsduur ervan.
§2. Alle geslaagde en/of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld, worden in de wervingsreserve opgenomen. De kandidaten in de wervingsreserve worden gerangschikt in volgorde van hun resultaat.
Artikel 33
De aanstellende overheid kan geen nieuwe aanwervingsprocedure organiseren zolang er voor dezelfde functie of graad nog kandidaten opgenomen zijn in een daarvoor nog geldige wervingsreserve en deze kandidaten niet geweigerd hebben voor de betrekking.
Artikel 34
§1. Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten worden geraadpleegd om de vacature te vervullen. Onder de kandidaten die binnen de vooraf door de aanstellende overheid vastgestelde termijn te kennen geven dat ze de betrekking willen aanvaarden, wordt de hoogst gerangschikte kandidaat gekozen.
Kandidaten die niet gekozen worden, behouden hun plaats op de wervingsreserve voor de volledige duur ervan, tenzij ze zelf te kennen geven van elke aanstelling af te zien.
§2. Een geraadpleegde kandidaat kan eenmaal een aangeboden betrekking van statutaire aard of van contractuele aard voor onbepaalde duur weigeren zonder zijn plaats in de wervingsreserve te verliezen, op voorwaarde dat hij zijn kandidatuur naar aanleiding van de weigering binnen de vastgestelde termijn bevestigt.
Bij een tweede weigering van een aangeboden betrekking wordt de kandidaat automatisch in de wervingsreserve geschrapt. Hij wordt daarvan op de hoogte gebracht.
Artikel 35
De gemeenteraad stelt de functiebeschrijving vast voor de functies van algemeen directeur en financieel directeur van de gemeente.
Artikel 36
Als de functie van algemeen directeur of van financieel directeur door aanwerving vervuld wordt, moet de kandidaat houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A.
Artikel 37
De selectie voor de aanwerving in de functies van algemeen directeur en financieel directeur kunnen geheel of gedeeltelijk worden uitbesteed aan een extern selectiebureau.
De selectie wordt uitgevoerd op basis van de selectiecriteria en met behulp van verschillende selectietechnieken. De selectiecriteria en selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving.
Artikel 38
De selectietechnieken voor de functie van algemeen directeur en financieel directeur bevatten in elk geval een test die de management- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst.
De test die de management- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst, wordt in elk geval uitbesteed aan een extern selectiebureau.
De selectietechnieken voor de functie van financieel directeur bevatten in elk geval een proef die het financieel-economisch inzicht van de kandidaten toetst.
Artikel 39
§1. Voor de aanwerving in contractuele betrekkingen die ingesteld worden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheden kunnen, in afwijking van artikel 13, de vacatures alleen worden bekendgemaakt via de website lievegem.be en de VDAB of via andere organisaties voor de begeleiding van werkzoekenden.
§2. Het vacaturebericht vermeldt, in afwijking van artikel 13, paragraaf 3, de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel.
§3. In afwijking van artikel 15, paragraaf 1, moeten de kandidaten, tenzij anders bepaald, voor de aanstelling voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de eventuele specifieke aanwervingsvoorwaarden en aan de voorwaarden om tewerkgesteld te kunnen worden in de betrokken werkgelegenheidsmaatregel.
§4. In afwijking van artikel 18 bestaat de selectiecommissie uit ten minste twee leden en kan ze uitsluitend bestaan uit personeelsleden eigen aan het bestuur.
§5. In afwijking van artikel 22 bestaat de selectie uit:
Artikel 40
§1. Voor de aanwerving in tijdelijke contractuele betrekkingen, meer bepaald vervangingscontracten en contracten tot twee jaar, worden, in afwijking van artikel 13, de vacatures ingevuld door kandidaten die bij voorrang geput worden uit een lopende wervingsreserve voor de betrekking. Als de kandidaten uit een lopende wervingsreserve de aangeboden betrekking weigeren of als zij niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van eventuele onmiddellijke indiensttreding kan:
De aanstellende overheid bepaalt bij de vacantverklaring van de betrekking uit welke kandidaten zal worden geput.
§2. Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens zeven kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van ontvangst van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
§3. Het vacaturebericht vermeldt, in afwijking van artikel 13, paragraaf 3, de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel.
§4. In afwijking van artikel 15, paragraaf 1, moeten de kandidaten, tenzij anders bepaald, voor de aanstelling voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de eventuele specifieke aanwervingsvoorwaarden.
§5. In afwijking van artikel 18 bestaat de selectiecommissie uit ten minste twee leden en kan ze uitsluitend bestaan uit personeelsleden eigen aan het bestuur.
§6. In afwijking van artikel 22 bestaat de selectie uit:
Artikel 41
§1. Voor de aanwerving van seizoenarbeiders en jobstudenten, worden, in afwijking van artikel 13, de vacatures ingevuld door kandidaten die bij voorrang geput worden uit personen die vorig jaar in dezelfde functie bij het bestuur gewerkt hebben en een positieve evaluatie kregen. Daarna kan er:
Bij gebrek aan kandidaten via deze procedure, wordt een oproep tot kandidaten gedaan via de website lievegem.be en de sociale media.
§2. Het vacaturebericht vermeldt, in afwijking van artikel 13, paragraaf 3, de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel.
§3. In afwijking van artikel 15, paragraaf 1, moeten de kandidaten, tenzij anders bepaald, voor de aanstelling voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de eventuele specifieke aanwervingsvoorwaarden.
§4. In afwijking van artikel 18 bestaat de selectiecommissie uit ten minste twee leden en kan ze uitsluitend bestaan uit personeelsleden eigen aan het bestuur.
§5. In afwijking van artikel 22 bestaat de selectie uit een proef (interview of test) die de motivatie, de belangstelling en de inzetbaarheid bij de overheid van de kandidaten peilt.
Artikel 42
§1. De aanstellende overheden van de gemeente en haar OCMW kunnen bij de toepassing van de aanwervingsprocedure samen, onder de hierna vermelde voorwaarden, selectieprocedures organiseren voor vacatures in functies die zowel bestaan bij de gemeente als bij het OCMW.
§2. De gezamenlijke organisatie van een selectieprocedure gaat gepaard met een gezamenlijke externe oproep aan de kandidaten. Bij de oproep aan de kandidaten wordt meegedeeld dat er een gezamenlijke selectieprocedure wordt georganiseerd, waarvan de resultaten gelden voor de betrokken besturen. De bekendmaking van de vacature vermeld dat de ingediende kandidaturen geldig zijn voor de overheden die de gezamenlijke selectieprocedure organiseren.
Voor de uitvoering van de gezamenlijke selectieprocedure wordt een gemeenschappelijke selectiecommissie geïnstalleerd en is hetzelfde selectieprogramma van toepassing. Het selectieprogramma is afgestemd op de functiebeschrijving voor de functie.
De algemene regels voor de selectiecommissies zoals opgenomen in deze rechtspositieregeling, gelden ook voor de gemeenschappelijke selectiecommissies.
Artikel 43
§1. De aanstellende overheden kunnen na een gezamenlijke selectieprocedure ook een gemeenschappelijke wervingsreserve van de geslaagde kandidaten aanleggen.
De algemene regels voor de wervingsreserve zoals opgenomen in deze rechtspositieregeling, gelden ook voor de gemeenschappelijke wervingsreserve, waaronder ook:
In voorkomend geval wordt bij de oproep aan de kandidaten meegedeeld dat er een gemeenschappelijke wervingsreserve wordt aangelegd die geldt voor de betrokken besturen.
De aanstellende overheden kunnen elk voor zich een beroep doen op de kandidaten die opgenomen zijn in de gemeenschappelijke wervingsreserve.
§2. De aanstellende overheden van de gemeente en haar OCMW kunnen, voor de functies die ze gemeenschappelijk hebben de gezamenlijke selectie en het aanleggen van een gemeenschappelijke reserve van geslaagde kandidaten ook toepassen bij een bevorderingsprocedure, of bij een procedure van externe personeelsmobiliteit.
Artikel 44
Ten minste 2% van het totale personeelsbestand binnen het bestuur, uitgedrukt in voltijdse equivalenten wordt vervuld door personen met een arbeidshandicap die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
De algemeen directeur bepaalt het aantal voltijdse equivalenten in overeenstemming met het percentage, vermeld in het eerste lid.
Artikel 45
De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden, evenals aan de eventuele specifieke voorwaarden.
Bij de toepassing van de selectieproeven worden de hinderpalen die verbonden zijn met de handicap, door redelijke aanpassingen verholpen.
Artikel 46
De aanstellende overheid bepaalt de datum van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid.
De aanstellende overheid bepaalt de concrete datum van indiensttreding in onderling akkoord met het personeelslid, als het geselecteerde personeelslid wegens een opzeggingstermijn bij een andere werkgever of wegens een andere geldige reden niet onmiddellijk in dienst kan treden.
Behalve in het geval van overmacht, wordt een kandidaat die niet in dienst treedt op de overeengekomen datum, geacht definitief aan zijn aanstelling te verzaken.
Artikel 47
§1. De algemeen directeur, de financieel directeur en de adjunct-financieel directeur leggen tijdens een openbare zitting van de gemeenteraad de volgende eed af in handen van de voorzitter: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen”, dit in overeenstemming met artikel 163 van het Decreet Lokaal Bestuur.
De algemeen directeur of de financieel directeur, die in overeenstemming met artikel 163 Decreet Lokaal Bestuur de eed niet aflegt, wordt geacht zijn aanstelling niet te aanvaarden. Die eedaflegging weigeren staat gelijk aan afstand doen van de aanstelling.
§2. Het personeelslid legt de volgende eed af in handen van de burgemeester: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen”, dit in overeenstemming met artikel 187 van het Decreet Lokaal Bestuur. Die eedaflegging weigeren staat gelijk met de aanstelling verzaken.
Artikel 48
Voor elke nieuwe medewerker verzorgt het bestuur het onthaal waarbij een specifieke rol voor het team personeel, de leidinggevenden, de algemeen directeur en collega’s wordt vastgelegd en op elkaar afgestemd.
Artikel 49
Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de contractuele personeelsleden onder de vorm van een inloopperiode.
Artikel 50
De proeftijd/de inloopperiode beoogt de integratie van het op proef aangestelde statutaire personeelslid/het contractuele personeelslid in het bestuur en de inwerking in zijn functie en stelt de aanstellende overheid in staat de geschiktheid van het personeelslid voor de functie te verifiëren.
De leidinggevende van het op proef aangestelde personeelslid/het contractuele personeelslid maakt onder de eindverantwoordelijkheid van de algemeen directeur de concrete afspraken voor de actieve inwerking van het personeelslid in zijn functie en zijn integratie in het bestuur.
Hij duidt een collega-personeelslid aan als coach die het statutair personeelslid op proef/het contractuele personeelslid begeleidt tijdens de proeftijd/de inloopperiode. De taken van de coach worden afgesproken.
Artikel 51
Het statutair personeelslid op proef/het contractuele personeelslid krijgt de informatie en de vorming die nodig is voor de uitoefening van de functie waarin het is aangesteld.
De afspraken voor de inwerking van het personeelslid en de evaluatiecriteria die van toepassing zijn voor de beoordeling van de proeftijd/de inloopperiode, worden schriftelijk aan het personeelslid meegedeeld.
Artikel 52
§1. De duurtijd van de proeftijd/inloopperiode bedraagt voor:
- niveau E, D en C: zes maanden;
- niveau B en A: twaalf maanden;
- de decretale graden: twaalf maanden.
§2. Voor de berekening van de duur van de proeftijd/de inloopperiode worden in aanmerking genomen:
§3. De proeftijd/de inloopperiode wordt, ongeacht de prestatiebreuk, geschorst voor iedere afwezigheid, al dan niet onderbroken, van meer dan 30 kalenderdagen. Het jaarlijks vakantieverlof wordt buiten beschouwing gelaten. De proeftijd/de inloopperiode wordt verlengd met het totale aantal afwezige kalenderdagen.
§4. Als de voorwaarden bepalen dat de kandidaten tijdens de proefperiode/de inloopperiode een attest of getuigschrift kunnen behalen, dan wordt de proeftijd/de inloopperiode vastgesteld rekening houdend met de normale studieduur die nodig is om die akte te behalen.
Artikel 53
De diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van zijn statutaire aanstelling op proef/contractuele aanstelling in tijdelijk verband heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin hij aangesteld wordt, worden in aanmerking genomen voor de proeftijd/de inloopperiode, op voorwaarde dat het personeelslid daarvoor geen ongunstig evaluatieresultaat heeft gekregen.
Artikel 54
Het statutair personeelslid op proef/het contractuele personeelslid wordt geëvalueerd door zijn leidinggevende.
De coach van het personeelslid kan op verzoek van de leidinggevende een insteek geven voor de evaluatie. Het personeelslid wordt hiervan voorafgaandelijk ingelicht. De coach is geen evaluator.
Artikel 55
§1. Als de proeftijd/de inloopperiode voor de helft verstreken is, wordt met het statutaire personeelslid op proef/het contractuele personeelslid een tussentijds evaluatiegesprek gevoerd.
In het tussentijdse evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van het personeelslid in zijn functie vordert en de mate waarin het personeelslid voldoet aan de functievereisten. Zo nodig worden bijsturingen afgesproken. Het tussentijdse evaluatiegesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd/de inloopperiode.
§2. Na een evaluatiegesprek stelt de evaluator de tussentijdse evaluatie van de proeftijd/de inloopperiode vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat afdoende onderbouwt. Het resultaat van de tussentijdse evaluatie is gunstig of ongunstig.
§3. Met het statutaire personeelslid op proef/het contractuele personeelslid dat een ongunstig evaluatieresultaat heeft gekregen voor de tussentijdse evaluatie van de proeftijd/de inloopperiode worden afspraken gemaakt over de verbetering van het functioneren met het oog op de eindevaluatie van de proeftijd/de inloopperiode.
Artikel 56
Twee weken voor de afloop van de proeftijd/inloopperiode vindt een eindevaluatie van de proeftijd/inloopperiode plaats.
Na een evaluatiegesprek stelt de evaluator de eindevaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Artikel 57
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd/de inloopperiode is ofwel gunstig ofwel ongunstig.
Het statutaire personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 330.
Het contractuele personeelslid dat na het verstrijken van de inloopperiode een ongunstig resultaat van de eindevaluatie behaalt, wordt ontslagen in overeenstemming met de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet.
De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf.
Artikel 58
§1. De evaluator kan een verlenging van de proeftijd/de inloopperiode voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd/de inloopperiode niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen.
In voorkomend geval wordt het voorstel van verlenging gemotiveerd. De verlenging kan niet geweigerd worden.
De verlenging kan eenmaal voor maximaal de duur van de proeftijd/de inloopperiode worden toegepast. Als een verlenging voorgesteld wordt, wordt de duur van de verlenging naargelang van het geval bepaald binnen de grenzen van de toegelaten maximumduur.
§2. De aanstellende overheid bevestigt de verlenging van de proeftijd/inloopperiode en bepaalt de duur.
Artikel 59
Met toepassing van artikel 194 van het Decreet Lokaal Bestuur worden de algemeen directeur en de financieel directeur tijdens de proeftijd/inloopperiode geëvalueerd door een evaluatiecomité, dat bestaat uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad.
Die evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt minstens opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden.
Artikel 60
Als de proeftijd/inloopperiode voor de helft verstreken is, wordt met de functiehouder een tussentijds evaluatiegesprek gevoerd:
In het tussentijdse evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en de mate waarin hij voldoet aan de functievereisten. Zo nodig worden bijsturingen afgesproken. Het tussentijdse evaluatiegesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd/inloopperiode.
Artikel 61
De deskundigen in het personeelsbeleid leveren het voorbereidend rapport over de proeftijd/inloopperiode van de functiehouder in bij het evaluatiecomité ten laatste 45 kalenderdagen voor het einde van de proeftijd.
Ten laatste 30 kalenderdagen voor het einde van de proeftijd vindt de eindevaluatie van de proeftijd/inloopperiode plaats door het evaluatiecomité vermeld in artikel 57.
Artikel 62
Het evaluatiecomité bepaalt of het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig is. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.
De statutaire functiehouder op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 330.
De contractuele functiehouder die na het verstrijken van de inloopperiode een ongunstig resultaat van de eindevaluatie behaalt, wordt ontslagen in overeenstemming met de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet.
De gemeenteraad hoort het personeelslid vooraf.
De gemeenteraad beslist over het ontslag in de eerstvolgende vergadering en uiterlijk binnen twee maanden na de eindevaluatie van het evaluatiecomité.
Artikel 63
§1. Het evaluatiecomité kan een verlenging van de proeftijd/de inloopperiode voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd/de inloopperiode niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen.
In voorkomend geval wordt het voorstel van verlenging gemotiveerd. De verlenging kan niet geweigerd worden.
De verlenging kan eenmaal voor maximaal zes maanden worden toegepast.
§2. De gemeenteraad bevestigt de verlenging van de proeftijd/inloopperiode en bepaalt de duur ervan in de eerstvolgende vergadering en uiterlijk binnen twee maanden na het voorstel van het evaluatiecomité.
Artikel 64
Na afloop van de proeftijd behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid, in zijn eerstvolgende vergadering, beslist over de vaste aanstelling of het ontslag.
Artikel 65
Het statutaire personeelslid op proef wordt vast aangesteld in statutair verband, op voorwaarde dat het:
Het personeelslid wordt vast aangesteld in statutair verband in de functie waarin het op proef werd aangesteld.
Artikel 66
In navolging van het KB van 13 januari 2014 tot wijziging van de artikelen 9 en 10 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders worden alle statutaire personeelsleden op proef onderworpen aan het sociaal zekerheidsstelsel van de vast aangestelde statutaire personeelsleden.
In afwijking van het eerste lid, valt het statutair personeelslid op proef opnieuw onder het sociaal zekerheidsstelsel toepasselijk op het contractueel personeel tijdens de opzeggingstermijn indien dit personeelslid werd afgedankt wegens een beroepsongeschiktheid zoals voorzien in artikel 330.
Artikel 67
Personeelsleden hebben recht op opvolging en feedback, aan de hand van een feedbackgesprek, over hun wijze van functioneren. De personeelsleden worden opgevolgd en, in voorkomend geval, geëvalueerd op ambtelijk niveau.
Voor gunstig functionerende personeelsleden worden er geen formele evaluatiegesprekken gehouden.
Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid ingevolge het ontoereikend functioneren van het personeelslid, is niet mogelijk zonder voorafgaande evaluatie.
Artikel 68
Onder feedbackgesprek wordt verstaan: een tweegesprek tussen bij voorkeur de rechtstreeks leidinggevende en het personeelslid met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel het personeelslid als zijn leidinggevende brengen te bespreken punten aan.
Artikel 69
De algemeen directeur zorgt voor de interne organisatie van de feedbackgesprekken binnen de bepaalde termijnen en stelt hiervoor een standaarddocument ter beschikking.
De leidinggevende legt het feedbackgesprek vast in een kwalitatief beschrijvend verslag.
Er wordt minstens één feedbackgesprek per jaar georganiseerd.
Artikel 70
Een feedbackgesprek wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde feedbackcriteria. Deze criteria sluiten aan bij de functiebeschrijvingen en bij de doelstellingen van het bestuur.
Komen minstens aan bod tijdens het feedbackgesprek:
Er volgt geen formele eindbeoordeling van het gesprek.
De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het feedbackstelsel en over de feedbackcriteria die op hen van toepassing zijn.
Artikel 71
Het formeel bijsturingstraject kan ieder moment opgestart worden voor zowel statutaire als contractuele personeelsleden in volgende gevallen:
Artikel 72
De algemeen directeur zorgt voor de interne organisatie van het formeel bijsturingstraject. Dit traject wordt ingedeeld in twee fasen.
De eerste fase heeft betrekking op het eigenlijke evalueren en bijsturen en resulteert in het evaluatieverslag van het personeelslid.
De tweede fase heeft betrekking op eventuele beroepen tegen de ongunstige evaluatie en op de gevolgen van de evaluatie. Ze loopt af bij de beslissing over het gevolg van de evaluatie.
Artikel 73
§1. Het formeel bijsturingstraject wordt opgestart door de rechtstreeks leidinggevende van het personeelslid; dit is de eerste evaluator. Hij wordt bijgestaan door zijn eigen leidinggevende; dit is de tweede evaluator.
Indien de financieel directeur rechtstreeks leidinggevende is, wordt ook de directeur interne organisatie erbij betrokken die optreedt als tweede evaluator.
Indien de algemeen directeur rechtstreeks leidinggevende is, wordt ook de financieel directeur erbij betrokken die optreedt als tweede evaluator.
§2. De algemeen directeur wijst de evaluatoren voor de verschillende diensten van de organisatie aan. Hij zorgt voor de opleiding van de evaluatoren en waakt over de eenduidige toepassing van het evaluatiestelsel binnen de diensten.
§3. Elke evaluator moet een opleiding tot evaluator gevolgd hebben om te mogen evalueren. De evaluatoren worden onder meer geëvalueerd op hun wijze van evalueren. Als een evaluator zelf negatief geëvalueerd wordt, zal de algemeen directeur, al dan niet tijdelijk, een andere evaluator aanwijzen als dat op basis van de inhoud van de evaluatie aangewezen blijkt.
Artikel 74
§1. Het formeel bijsturingstraject duurt zes maanden en start met een formeel gesprek tussen de evaluatoren en het personeelslid. Dit gesprek bevat minstens:
§2. Tijdens het traject hebben er minimum twee opvolggesprekken plaats. Aan de hand van deze gesprekken wordt er een evaluatie opgemaakt van het bijsturingstraject.
Artikel 75
De leidinggevende legt de resultaten van het formeel bijsturingstraject vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Het evaluatieverslag wordt opgebouwd aan de hand van vastgestelde evaluatiecriteria en beschrijft het verloop van het bijsturingstraject.
Bij de vaststelling van de evaluatiecriteria voor de evaluatie van personen met een arbeidshandicap wordt zo nodig rekening gehouden met de handicap.
De personeelsleden worden geïnformeerd over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn.
Artikel 76
§1. Het personeelslid ontvangt het evaluatieverslag. Het personeelslid kan in het evaluatieverslag opmerkingen bij zijn evaluatie formuleren. Het personeelslid bezorgt het ondertekende evaluatieverslag terug aan zijn evaluator binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag.
De evaluator ondertekent het evaluatieverslag en, in voorkomend geval, de opmerkingen van het personeelslid voor kennisneming.
§2. Het personeelslid ontvangt een kopie van zijn definitief evaluatieverslag. Het evaluatieresultaat van het personeelslid wordt opgenomen in het individuele personeelsdossier.
Het personeelslid heeft het recht zijn persoonlijk evaluatiedossier te raadplegen en krijgt er op zijn verzoek een afschrift van.
Artikel 77
§1. Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.
§2. Bij twijfel kan het bijsturingstraject eenmalig verlengd worden met minimum drie en maximum zes maanden. Dit wordt door de evaluatoren meegedeeld aan het personeelslid in een opvolggesprek.
§3. Indien het evaluatieresultaat ongunstig is, formuleren de evaluatoren op basis van het door het personeelslid ondertekende evaluatieverslag een voorstel van evaluatiegevolg binnen de 14 kalenderdagen aan de algemeen directeur.
Artikel 78
§1. Het personeelslid met een gunstig evaluatieresultaat gaat terug over naar de opvolging via het feedbackgesprek. Het personeelslid dat de vereiste schaalanciënniteit heeft, krijgt de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan.
§2. Het personeelslid in een lopend formeel bijsturingstraject of een ongunstig evaluatieresultaat heeft geen recht op de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan, ook al heeft het de vereiste schaalanciënniteit. Het personeelslid krijgt die salarisschaal pas na een gunstig evaluatieresultaat.
§3. Het personeelslid met een ongunstig evaluatieresultaat kan ontslagen worden.
Artikel 79
§1. Met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid beslist de algemeen directeur over het gevolg van de evaluatie. Hij baseert zijn beslissing op het evaluatieverslag en het voorstel van de evaluatoren. De algemeen directeur formuleert zelf het gewenste gevolg voor de personeelsleden van wie hij evaluator is, en baseert zijn beslissing daarop.
Het personeelslid en zijn evaluatoren worden van die beslissing op de hoogte gebracht uiterlijk binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel van het evaluatiegevolg van de evaluatoren, vermeld in artikel 77, paragraaf 3.
De algemeen directeur kan geen beslissing nemen over een negatief gevolg van de evaluatie, noch een voorstel formuleren tot ontslag van het personeelslid voordat het beroep tegen de ongunstige evaluatie is afgehandeld en hij beslist heeft om de evaluatie al dan niet aan te passen.
§2. De algemeen directeur formuleert het gemotiveerde voorstel tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid op basis van het evaluatieverslag.
Het personeelslid en zijn evaluatoren worden daarvan op de hoogte gebracht uiterlijk binnen een termijn van 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van het evaluatieverslag aan het personeelslid.
§3. De aanstellende overheid beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf. De aanstellende overheid beslist over het ontslag uiterlijk binnen een termijn van 30 kalenderdagen volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van het voorstel tot ontslag. Indien de gemeenteraad aanstellende overheid is, kan de termijn van 30 kalenderdagen verlengd worden tot de eerstvolgende vergadering.
Het ontslag van het vast aangestelde statutaire personeelslid verloopt volgens de regels in artikel 331.
Artikel 80
Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen de evaluatie met het evaluatieresultaat ongunstig.
Artikel 81
Het beroep wordt ingediend bij een beroepsinstantie. Bij een negatieve evaluatie wordt aan het personeelslid meegedeeld waar hij in beroep kan gaan.
De uiterlijke termijn voor de indiening van het beroep is 15 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de ondertekening voor kennisneming van de evaluatie. Bij weigering van het personeelslid om het evaluatieverslag te ondertekenen, loopt de beroepstermijn vanaf de datum van de aangetekende zending.
Het beroep wordt schriftelijk ingediend. Het personeelslid krijgt een gedateerde ontvangstmelding van zijn beroep.
Artikel 82
§1. Leden van de raad en van het college van burgemeester en schepenen, de algemeen directeur en de evaluatoren van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen geen deel uitmaken van de beroepsinstantie.
De beroepsinstantie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht. Aanverwanten tot in de tweede graad van de persoon die beroep aantekent, worden geweerd.
Voor elke behandeling van een beroep bestaat de beroepsinstantie minimaal uit drie leden.
§2. Onverminderd het minimumaantal leden vastgesteld in paragraaf 1 bestaat de beroepsinstantie verder uit:
De beroepsinstantie wijst in haar midden een voorzitter aan.
§3. De leden, zowel extern als intern, dienen te beantwoorden aan volgende criteria:
§4. De leden van de beroepsinstantie worden nominatief aangesteld door het college van burgemeester en schepenen.
Artikel 83
De beroepsinstantie moet voltallig zijn voor de behandeling van een beroep. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de beroepsinstantie. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluatoren en het personeelslid binnen een termijn van 30 kalenderdagen na de gedateerde ontvangstmelding van het beroep.
Artikel 84
Het personeelslid en de evaluatoren worden gelijktijdig gehoord in een tegensprekelijke hoorzitting onder leiding van de voorzitter van de beroepsinstantie. Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze. Het personeelslid wordt als laatste gehoord in zijn verdediging.
Van de hoorzitting wordt ter zitting een verslag gemaakt. Het verslag geeft de standpunten van de evaluatoren en van het personeelslid weer. De leden van de beroepsinstantie ondertekenen het verslag. Het verslag maakt deel uit van het beroepsdossier.
Artikel 85
§1. De beroepsinstantie beraadslaagt over haar bevindingen en formuleert eenparig een gemotiveerd advies aan de algemeen directeur tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat.
Als er geen eenparig gemotiveerd advies tot stand komt, worden de verschillende standpunten weergegeven en ter stemming aan de leden van de beroepsinstantie voorgelegd. Alle leden, behalve de secretaris-notulist, zijn daarbij stemgerechtigd. De stemming is geheim. Het meerderheidsstandpunt bepaalt het gemotiveerd advies.
§2. Het gemotiveerd advies wordt schriftelijk aan de algemeen directeur bezorgd binnen een termijn van uiterlijk 45 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de ontvangstmededeling van het hoger beroep aan de klager. De algemeen directeur tekent het advies voor ontvangst.
Artikel 86
Binnen een termijn van 15 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het gemotiveerd advies beslist de algemeen directeur over de bevestiging of de aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat en deelt hij zijn gemotiveerde beslissing mee aan het personeelslid, aan de voorzitter van de beroepsinstantie en aan de evaluatoren. De kennisgeving gebeurt schriftelijk.
Bij bevestiging van de bestaande evaluatie wordt de bevestigingsbeslissing voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluatoren ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen. De beslissing maakt deel uit van het evaluatiedossier.
Bij aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat wordt de aangepaste evaluatie voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluatoren ondertekend binnen een termijn van tien kalenderdagen.
De aangepaste evaluatie komt in de plaats van de eerdere evaluatie die het voorwerp was van het beroep en vervangt de eerdere evaluatie in het evaluatiedossier en in het personeelsdossier.
Artikel 87
Als de beroepsinstantie in een beroep geen advies formuleert binnen de termijn van 45 kalenderdagen vanaf de datum van de ontvangstmelding van het hoger beroep aan de klager, dan is het evaluatieresultaat gunstig en past de algemeen directeur de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan.
Als de algemeen directeur geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de termijn van 15 kalenderdagen, dan is het evaluatieresultaat gunstig.
Artikel 88
De algemeen directeur, de financieel directeur en de adjunct-financieel directeur hebben recht op opvolging en feedback, aan de hand van een feedbackgesprek, over hun wijze van functioneren. Bij gunstig functionerende functiehouders worden er geen formele evaluaties gehouden.
Met toepassing van artikel 194 van het Decreet Lokaal Bestuur worden de algemeen directeur, de financieel directeur en de adjunct-financieel directeur in voorkomend geval geëvalueerd door een evaluatiecomité, dat bestaat uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad.
Die evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt minstens opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden.
Artikel 89
§1. Onder feedbackgesprek wordt verstaan een gesprek:
met het oog op het optimaal functioneren van hem en de optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel de functiehouder als de leden van het evaluatiecomité brengen te bespreken punten aan.
§2. Het feedbackgesprek word vastgelegd in een kwalitatief beschrijvend verslag:
§3. Er wordt minstens één feedbackgesprek per jaar georganiseerd.
Artikel 90
De evaluatieprocedure kan op ieder moment opgestart worden in volgende gevallen:
Artikel 91
§1. De evaluatieprocedure wordt opgestart door het college van burgemeester en schepenen. Het college van burgemeester en schepenen stelt de externe deskundigen in het personeelsbeleid aan zoals bepaald in artikel 194 van het Decreet Lokaal Bestuur.
§2. De evaluatieprocedure duurt zes maanden en start met een formeel gesprek tussen de externe deskundigen in het personeelsbeleid en de functiehouder. Dit gesprek bevat minstens:
§3. Tijdens de procedure hebben er minimum twee opvolggesprekken plaats. Aan de hand van deze gesprekken en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de voorzitter van het vast bureau, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden, wordt door de externe deskundigen een voorbereidend rapport opgemaakt.
Artikel 92
De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel zoals vastgesteld door de gemeenteraad.
De onafhankelijkheid waarmee de financieel directeur de taken vermeld in artikel 177 van het Decreet Lokaal Bestuur uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van de evaluatie. De mate waarin hij zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie.
Artikel 93
§1. Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen wordt overgemaakt aan het evaluatiecomité ten laatste 30 kalenderdagen voor het einde van de (verlengde) evaluatieprocedure.
§2. Het evaluatiecomité kan op basis van het voorbereidend rapport beslissen om de evaluatieprocedure eenmalig te verlengen met minimum drie en maximum zes maanden. Dit wordt door de externe deskundigen aan de functiehouder meegedeeld in een opvolggesprek.
Artikel 94
§1. Het evaluatiecomité bepaalt of het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig is. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.
§2. De functiehouder met een gunstig evaluatieresultaat gaat terug over naar de opvolging via het feedbackgesprek.
§3. De algemeen directeur, de financieel directeur en de adjunct-financieel directeur die voor de evaluatie een ongunstig evaluatieresultaat behaalt, kan ontslagen worden.
§4. De statutaire functiehouder wordt ontslagen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 331.
De contractuele functiehouder wordt ontslagen in overeenstemming met de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet.
De gemeenteraad hoort het personeelslid vooraf.
De gemeenteraad beslist over het ontslag in de eerstvolgende vergadering en uiterlijk binnen twee maanden na de evaluatie van het evaluatiecomité.
Artikel 95
De personeelsleden hebben recht op informatie en vorming zowel over de aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van hun functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten.
De personeelsleden houden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.
De vorming is een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of voor het beter functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling, of van een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Artikel 96
Voor de uitvoering van het vormingsrecht en de vormingsplicht vermeld in artikel 95, wordt onder vorming verstaan: elk begeleid en gestructureerd leertraject, ongeacht of dat intern of extern aan het bestuur georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan en ongeacht of het individueel dan wel in groepsverband georganiseerd wordt.
De vormingsverantwoordelijke zorgt in samenwerking met de algemeen directeur voor de concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde vormingsbehoeften.
Artikel 97
Als er meerdere personeelsleden in aanmerking komen voor een bepaalde vormingsactiviteit en een gelijktijdige deelname vanwege het dienstbelang niet mogelijk is, kan de algemeen directeur, naar gelang van het geval, op basis van een van de volgende criteria voorrang geven:
Artikel 98
Het personeelslid dat om een ernstige reden niet kan deelnemen aan een vormingsactiviteit, deelt dat zonder uitstel voor de aanvang van de vormingsactiviteit mee aan zijn leidinggevende. De leidinggevende kan een ander personeelslid in de mogelijkheid stellen om de vorming te volgen.
Artikel 99
De mate waarin het personeelslid na deelname aan vormingsactiviteiten in zijn dagelijks werk toepassing maakt van de geleerde vaardigheden of van de verworven kennis, is een element in zijn feedback en evaluatie.
Artikel 100
De vorming dient met goed gevolg te worden beëindigd. Met goed gevolg betekent:
Artikel 101
De algemeen directeur kan aan een personeelslid een scholingsbeding opleggen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 22bis van de Arbeidsovereenkomstenwet. Deze voorwaarden zijn analoog van toepassing voor de statutaire personeelsleden.
Scholingsbeding: het beding waarbij het personeelslid, dat gedurende de uitoefening van zijn/haar specifieke functie een specifieke vorming volgt op kosten van het bestuur, zich ertoe verbindt om aan deze laatste een gedeelte van de vormingskosten terug te betalen ingeval hij de organisatie verlaat voor het einde van de door de partijen overeengekomen periode.
Artikel 102
Alle cursusdocumentatie behorende bij vormingen die vergoed werden door het bestuur, blijven ter beschikking van de werkgever.
Artikel 103
Het personeelslid dat nieuw in dienst is, neemt deel aan een leertraject dat zijn integratie in het bestuur en zijn inwerking in de functie bevordert.
Artikel 104
Het personeelslid kan verplicht worden om vorming te volgen:
Artikel 105
Met behoud van de toepassing van de gevolgen van de evaluatie wordt vorming aangeboden die afgestemd is op de vastgestelde behoeften aan het personeelslid met een ongunstige evaluatie tijdens de loopbaan.
Artikel 106
De verplichting om aan vormingsactiviteiten deel te nemen gaat uit van de algemeen directeur op advies van de vormingsverantwoordelijke.
De personeelsleden kunnen van de verplichting tot deelname aan de opgelegde vormingsactiviteit vrijgesteld worden als daar ernstige redenen voor zijn, andere dan overmacht. Het personeelslid dat meent een ernstige reden te hebben voor een vrijstelling van de verplichte deelname, vraagt die vrijstelling voor de start van de vormingsactiviteit aan bij de vormingsverantwoordelijke. De algemeen directeur beslist na advies van de vormingsverantwoordelijke over de eventuele vrijstelling.
Artikel 107
Het personeelslid krijgt voor alle interne of externe vormingsactiviteiten waaraan het deelneemt op uitdrukkelijk verzoek van de algemeen directeur op advies van de vormingsverantwoordelijke, dienstvrijstelling en de periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de opgelegde vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat, krijgt het personeelslid daarvoor een volledige compensatie. De compensatie wordt genomen in afspraak met de leidinggevende, rekening houdend met het dienstbelang.
Artikel 108
Het bestuur draagt de kosten voor de deelname aan de opgelegde vormingsactiviteiten. Tot die kosten behoren ook de kosten voor de verplaatsing naar en van de plaats waar de vormingsactiviteit doorgaat. Het personeelslid dient daartoe de bewijsstukken van de verplaatsingskosten in. De regeling die geldt voor dienstverplaatsingen is van toepassing op de verplaatsingen voor vorming.
Artikel 109
Het personeelslid dat wil deelnemen aan een vormingsactiviteit vraagt daartoe toestemming aan de vormingsverantwoordelijke via zijn leidinggevende. Het personeelslid motiveert zijn aanvraag.
De leidinggevende neemt kennis van de vormingsaanvraag, geeft er een advies over en bezorgt de vormingsaanvraag onmiddellijk aan de vormingsverantwoordelijke.
De vormingsverantwoordelijke toetst de aanvraag aan de vastgestelde vormingsbehoeften, de planning en de beschikbare middelen. Hij overlegt daarover zo nodig met de leidinggevende en het personeelslid.
De vormingsverantwoordelijke stelt aan de algemeen directeur voor om toestemming te geven of te weigeren voor deelname aan de vormingsactiviteit. De algemeen directeur beslist over de toestemming of de weigering. Hij motiveert zijn beslissing.
Artikel 110
De toestemming voor deelname aan een vormingsactiviteit kan geweigerd worden op grond van de volgende algemene criteria:
Als de vorming om een van deze redenen geweigerd wordt, kan in overleg met de leidinggevende en het personeelslid een geschikt alternatief aangeboden worden.
Artikel 111
Het personeelslid dat op eigen initiatief deelneemt aan toegestane interne of externe vormingsactiviteiten, krijgt daarvoor dienstvrijstelling. De periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
De algemeen directeur bepaalt in samenspraak met de vormingsverantwoordelijke of het personeelslid compensatie krijgt als de toegestane vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat.
Artikel 112
De algemeen directeur bepaalt in samenspraak met de vormingsverantwoordelijke of de kosten voor deelname aan niet-opgelegde maar wel toegestane vorming vergoed worden; dit kan ook gedeeltelijk zijn.
Artikel 113
Indien de opleiding/vorming niet werd afgesloten ‘met goed gevolg’ kan de opleiding/vorming volledig op eigen initiatief van het personeelslid opnieuw gevolgd worden indien de organiserende instelling dit toelaat. Alle mogelijke tegemoetkomingen, zowel financiële als niet-financiële, vervallen dan.
In uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. De algemeen directeur beslist hierover, op advies van de vormingsverantwoordelijke, binnen de maand volgend op de aanvraag tot afwijking vanwege het personeelslid.
Artikel 114
Met administratieve anciënniteiten worden de anciënniteiten bedoeld die gebruikt worden voor het verloop van de loopbaan.
De volgende administratieve anciënniteiten zijn van toepassing op het personeelslid:
De graad-, niveau-, en dienstanciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die bij een overheid werden gepresteerd.
Artikel 115
De administratieve anciënniteiten worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze nemen een aanvang op de eerste dag van een maand. Als de diensten geen aanvang hebben genomen op de eerste dag van een maand of geen einde hebben genomen op de laatste dag van een maand, worden de gedeelten van maanden weggelaten.
Artikel 116
§1. Onder overheid in artikel 114 wordt verstaan:
Artikel 117
§1. De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling in een bepaalde graad of een daarmee vergelijkbare graad.
Voor de statutaire personeelsleden geldt de datum van de aanstelling op proef als datum van aanstelling en voor de contractanten de startdatum van de arbeidsovereenkomst.
§2. De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de aanstelling in een of meer graden van een bepaald niveau of van een daarmee vergelijkbaar niveau.
Voor de statutaire personeelsleden geldt de datum van de aanstelling op proef als datum van aanstelling en voor de contractanten de startdatum van de arbeidsovereenkomst.
§3. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij een overheid.
§4. Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op het salaris of die, wat het statutaire personeelslid betreft, bij ontstentenis van een salaris gelijkgesteld worden met dienstactiviteit.
De periodes van verlof of afwezigheid die gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit worden weergegeven in de tabel in bijlage bij deze rechtspositieregeling.
Artikel 118
§1. De schaalanciënniteit is de anciënniteit verworven bij het bestuur in een bepaalde salarisschaal van de functionele loopbaan van een bepaalde graad. Ze neemt een aanvang op de datum van de aanstelling in die graad, tenzij anders bepaald.
Voor de statutaire personeelsleden geldt de datum van de aanstelling op proef als datum van aanstelling en voor de contractanten de startdatum van de arbeidsovereenkomst.
§2. De diensten die krachtens de rechtspositieregeling recht geven op een salaris geven recht op de toekenning van schaalanciënniteit.
De volgende periodes van onbezoldigde afwezigheid komen in aanmerking voor de toekenning van schaalanciënniteit:
- disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit
- onbetaald verlof als gunst minder dan een maand en gelijkgesteld met dienstactiviteit.
De schaalanciënniteit die voor die periodes van onbezoldigde volledige afwezigheid wordt toegekend, mag in het totaal niet meer belopen dan een jaar.
Artikel 119
§1. De diensten die gepresteerd werden bij een andere overheid dan het bestuur, worden onbeperkt in aanmerking genomen voor de vaststelling van de graad-, niveau- en dienstanciënniteit, op voorwaarde dat die diensten relevant zijn voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
§2. Aan het personeelslid met beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt graad-, niveau- en dienstanciënniteit toegekend als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
§3. De diensten die gepresteerd werden bij een andere overheid dan de gemeente, worden voor aanwervingen vanaf inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling onbeperkt in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit, op voorwaarde dat die diensten relevant zijn voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
Artikel 120
§1. Die administratieve anciënniteiten worden toegekend op basis van een vergelijking van die diensten met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
§2. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die in de privésector of als zelfstandige gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard:
§3. Deze bewijsstukken dienen te worden overhandigd aan team personeel binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanstelling.
§4. De algemeen directeur is bevoegd voor de vaststelling en toekenning van de administratieve anciënniteiten.
Artikel 121
De functionele loopbaan bestaat uit de toekenning van opeenvolgende salarisschalen die met een en dezelfde graad verbonden zijn.
Bij elke aanstelling in een graad krijgt het personeelslid de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan van die graad, tenzij anders bepaald.
Artikel 122
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau A:
A1a-A2a-A3a:
- van A1a naar A2a na 4 jaar schaalanciënniteit in A1a en een gunstig evaluatieresultaat;
- van A2a naar A3a na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in A1a en A2a en een gunstig evaluatieresultaat.
A4a-A4b:
- van A4a naar A4b na 9 jaar schaalanciënniteit in A4a en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 123
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau B:
B1-B2-B3:
- van B1 naar B2 na 4 jaar schaalanciënniteit in B1 en een gunstig evaluatieresultaat;
- van B2 naar B3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in B1 en B2 en een gunstig evaluatieresultaat.
B4-B5:
- van B4 naar B5 na 9 jaar schaalanciënniteit in B4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 124
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau C:
C1-C2:
- van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat.
Overgangsmaatregel: begeleiders BKO die vóór inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling in Lovendegem, Waarschoot of Zomergem de functionele loopbaan C1-C2-C3 genoten, behouden in afwijking de functionele loopbaan zoals bepaald in punt 2.
C1-C2-C3:
- van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat;
- van C2 naar C3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in C1 en C2 en een gunstig evaluatieresultaat.
C4-C5:
- van C4 naar C5 na 9 jaar schaalanciënniteit in C4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 125
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau D:
D1-D2-D3:
- van D1 naar D2 na 4 jaar schaalanciënniteit in D1 en een gunstig evaluatieresultaat;
- van D2 naar D3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in D1 en D2 en een gunstig evaluatieresultaat.
D4-D5:
- van D4 naar D5 na 9 jaar schaalanciënniteit in D4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 126
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor het niveau E:
- voor een graad van rang Ev:
E1-E2-E3:
- van E1 naar E2 na 4 jaar schaalanciënniteit in E1 en een gunstig evaluatieresultaat;
- van E2 naar E3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in E1 en E2 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 127
De bevordering is de aanstelling van een personeelslid in een functie van een graad van een hogere rang in overeenstemming met de indeling en rangschikking van de graden in de personeelsformatie.
Artikel 128
§1. Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie.
§2. Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen de volgende personeelsleden in aanmerking:
a) ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure als vermeld in Titel II. De loopbaan, III. De selectieprocedure;
b) ze zijn voor 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
§3. De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking bij wijze van bevordering, of ze een beroep doet op externe personeelsmobiliteit conform de bepalingen van Titel III. Personeelsmobiliteit, II. Externe personeelsmobiliteit.
Artikel 129
§1. De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van:
§2. Personeelsleden die door hun werkomstandigheden geen toegang hebben tot mail of intranet of er slechts onregelmatig toegang toe hebben, worden op de hoogte gebracht met behulp van een brief of ander medium op papier.
Personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post en/of via het persoonlijk e-mailadres op de hoogte gebracht van de vacature.
§3. Het vacaturebericht vermeldt:
Artikel 130
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens 14 kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van ontvangst van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
Artikel 131
Om voor bevordering in aanmerking te komen moeten de kandidaten:
Artikel 132
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, behalve als de gemeenteraad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het college van burgemeester en schepenen de geldigheid.
Alleen kandidaten die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk of per e-mail van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 133
Om voor bevordering in aanmerking te komen, moeten de kandidaten ten minste voldoen aan de algemene bevorderingsvoorwaarden zoals bepaald in artikel 128, paragraaf 2 en 131.
Artikel 134
De specifieke bevorderingsvoorwaarden voor het niveau A zijn:
A1a-A2a-A3a:
- minimum vier jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau B;
- indien wettelijk of decretaal vereist voor de invulling van de functie: in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure;
- indien aan de functie het lidmaatschap van het managementteam gekoppeld is: geschikt bevonden zijn voor een test die de management- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst.
A4a-A4b of een decretale graad:
- minimum vier jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau A of B;
- in het bezit zijn van ofwel een masterdiploma, ofwel een diploma van het universitair onderwijs of een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli dat gelijkgesteld werd met universitair onderwijs;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure;
- geschikt bevonden zijn voor een test die de management- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst.
Artikel 135
De specifieke bevorderingsvoorwaarden voor het niveau B zijn:
B1-B2-B3:
- minimum vier jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau C;
- indien wettelijk of decretaal vereist voor de invulling van de functie: in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure.
B4-B5:
- minimum vier jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau B of C4-C5;
- indien wettelijk of decretaal vereist voor de invulling van de functie: in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure;
- indien aan de functie het lidmaatschap van het managementteam gekoppeld is: geschikt bevonden zijn voor een test die de management- en leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst.
Artikel 136
De specifieke bevorderingsvoorwaarden voor het niveau C zijn:
C1-C2 en C1-C2-C3:
- minimum drie jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau D;
- indien wettelijk of decretaal vereist voor de invulling van de functie: in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure.
C4-C5:
- minimum drie jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau C;
- indien wettelijk of decretaal vereist voor de invulling van de functie: in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure.
Artikel 137
De specifieke bevorderingsvoorwaarden voor het niveau D zijn:
D1-D2-D3:
- minimum één jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau E;
- indien wettelijk of decretaal vereist voor de invulling van de functie: in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure.
D4-D5:
- minimum drie jaar niveauanciënniteit hebben in een graad van niveau D;
- indien wettelijk of decretaal vereist voor de invulling van de functie: in het bezit zijn van een specifiek diploma of getuigschrift;
- indien noodzakelijk voor de uitoefening van de functie:
- slagen voor een selectieprocedure.
Artikel 138
De bepalingen van Titel II. De loopbaan, III. De selectieprocedure zijn integraal van toepassing op de bevorderingsprocedure.
Artikel 139
§1. Na elke selectie kan er een bevorderingsreserve voor de betreffende functie of graad worden aangelegd voor de maximale duur van drie jaar.
De duur van de bevorderingsreserves is niet verlengbaar.
De duur van de bevorderingsreserve vangt aan vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van het eindrapport van de selectie.
De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of een bevorderingsreserve wordt aangelegd en bepaalt de geldigheidsduur ervan.
§2. Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld, worden in de bevorderingsreserve opgenomen.
Artikel 140
De bepalingen van Titel II. De loopbaan, VIII. De proeftijd of inloopperiode zijn integraal van toepassing op de bevorderingsprocedure, met uitzondering van artikel 57 en 58.
Artikel 141
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd/de inloopperiode is ofwel gunstig ofwel ongunstig.
Het statutaire personeelslid op proef na bevordering dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt ambtshalve herplaatst in een functie van een lagere graad.
Het contractuele personeelslid dat na een bevordering bij afloop van de inloopperiode niet in aanmerking komt voor aanstelling in de functie, wordt, als het daarmee instemt, opnieuw aangesteld in zijn vorige functie.
Artikel 142
Na afloop van de proeftijd na bevordering behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de vaste aanstelling of de ambtshalve herplaatsing.
Artikel 143
Onder opdrachthouderschap wordt verstaan: de belasting van een personeelslid in dienst met een in de tijd beperkte opdracht die zijn functie, naar taakinhoud, verantwoordelijkheden en functievereisten aanzienlijk verzwaart.
Het opdrachthouderschap kan alleen toegepast worden op functies in graden van niveau A, B en C en op personeelsleden die de proeftijd/de inloopperiode beëindigd hebben.
Artikel 144
De algemeen directeur brengt de personeelsleden die daartoe wegens de aard van hun functie in aanmerking komen, op de hoogte van de opdracht met het oog op de kandidaatstelling.
De mededeling bevat een inhoudelijke omschrijving van de opdracht en van de gevraagde competenties en vermeldt de uiterste termijn voor de indiening van de kandidaturen voor de opdracht.
De algemeen directeur toetst de ingediende kandidaturen aan de opdracht en aan de daarvoor geldende competentievereisten en beslist op basis van een vergelijking van de kandidaten over de toewijzing van de opdracht.
Onder personeelsleden die daartoe wegens de aard van hun functie in aanmerking komen, worden verstaan: personeelsleden die nuttige terreinkennis hebben voor de opdracht, personeelsleden die ervaring hebben met projectmatig werken en die daartoe de nodige competenties hebben ontwikkeld.
Artikel 145
De opdrachthouder krijgt voor de duur van de opdracht een toelage als vastgesteld in artikel 303.
Artikel 146
§1. De aanstellende overheid regelt de vervanging van personeelsleden die tijdelijk afwezig zijn. Er wordt in elk geval in een waarneming van de functie voorzien als de afwezigheid van de titularis langer dan 90 kalenderdagen duurt of verwacht wordt dat dit zo lang zal duren of als de functie definitief vacant is in afwachting van de selectie van de nieuwe titularis.
§2. Om in de vervanging van de titularis te voorzien, kan de aanstellende overheid beslissen om de procedure van de waarneming van een hogere functie toe te passen.
Het bestuur kan ook opteren om de taken voorlopig te verdelen over meerdere personeelsleden of een aanwervingsprocedure in tijdelijke betrekkingen (vervangingen en contracten tot twee jaar) op te starten.
§3. Enkel personeelsleden die de proeftijd of inloopperiode hebben beëindigd, komen in aanmerking voor de waarneming van een hogere functie.
§4. Bij de waarneming van een hogere functie wordt het personeelslid door de aanstellende overheid aangesteld in die functie en beschikt hij over alle prerogatieven die verbonden zijn met die functie en draagt hij ook alle verantwoordelijkheden.
§5. De waarneming van een hogere functie kan niet met terugwerkende kracht worden verleend.
Artikel 147
§1. Een vast aangesteld statutair personeelslid van een lagere graad wordt als waarnemend functiehouder aangesteld in een functie van een hogere graad, als de functiehouder van die functie tijdelijk afwezig is of als die functie definitief vacant is.
Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die door bevordering rechtstreeks toegang geeft tot de waar te nemen functie zoals bepaald in artikel 134 tot en met 137. De waarnemer moet niet aan de bevorderingsvoorwaarden voor de waar te nemen functie voldoen.
De aanstellende overheid beslist, op voorstel van de algemeen directeur, wie de hogere functie waarneemt.
§2. De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst, verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is.
§3. De waarnemer van de hogere functie krijgt de toelage, vermeld in artikel 299.
Artikel 148
§1. Een contractueel personeelslid van een lagere graad dat met de waarneming instemt, komt voor de waarneming van een hogere functie in aanmerking als de functiehouder van die functie tijdelijk afwezig is of als die functie definitief vacant is.
Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die door bevordering rechtstreeks toegang geeft tot de waar te nemen functie zoals bepaald in artikel 134 tot en met 137. De waarnemer moet niet aan de bevorderingsvoorwaarden voor de waar te nemen functie voldoen.
De aanstellende overheid beslist, op voorstel van de algemeen directeur, wie de hogere functie waarneemt.
§2. De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst, verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is, maar mag nooit langer dan twee jaar duren.
§3. Aan de waarnemer wordt voor de duur van de waarneming een salaris toegekend in de salarisschaal die verbonden is met de hogere functie.
Artikel 149
§1. In overeenstemming met artikel 166 Decreet Lokaal Bestuur regelt de gemeenteraad de vervanging van de algemeen directeur bij zijn afwezigheid of verhindering.
In overeenstemming met artikel 382, derde lid, Decreet Lokaal Bestuur vervangt de adjunct-financieel directeur de financieel directeur als hij afwezig of verhinderd is. De gemeenteraad regelt die vervanging.
§2. Er wordt in elk geval in een waarneming van de functie voorzien als de afwezigheid van de titularis langer dan 120 kalenderdagen duurt of verwacht wordt dat dit zo lang zal duren of als de functie definitief vacant is in afwachting van de selectie van de nieuwe titularis. De volgende bepalingen zijn enkel van toepassing als de verwachte duur van de waarneming minimum 30 kalenderdagen bedraagt.
§3. Enkel personeelsleden die de proeftijd of inloopperiode hebben beëindigd, komen in aanmerking voor de waarneming van de betrekking van algemeen directeur. De waarnemer moet voldoen aan de voorwaarden van het ambt.
§4. Bij de waarneming van de betrekking van algemeen directeur en financieel directeur wordt het personeelslid door de gemeenteraad aangesteld in die functie. In spoedeisende gevallen kan het college van burgemeester en schepenen tot aanstelling overgaan. De aanstelling vervalt als de gemeenteraad ze in de eerstvolgende vergadering niet bekrachtigt.
§5. De waarnemend algemeen directeur en de waarnemend financieel directeur oefenen alle bevoegdheden uit die aan het ambt verbonden zijn.
§6. De waarneming van de betrekking van algemeen directeur en financieel directeur die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is.
Indien er na deze aanwervings- of bevorderingsprocedure geen geschikte kandidaat gevonden wordt, start de gemeenteraad uiterlijk binnen een termijn van drie maanden een nieuwe procedure op om de betrekking definitief te vervullen.
§7. De waarneming van de betrekking van algemeen directeur en financieel directeur kan niet met terugwerkende kracht worden verleend.
§8. Afhankelijk van het statuut van het personeelslid krijgt de waarnemend algemeen directeur en de waarnemend financieel directeur:
Artikel 150
Onder interne personeelsmobiliteit voor de vervulling van een vacature wordt verstaan: de heraanstelling van een personeelslid in een vacante betrekking van de personeelsformatie die in dezelfde graad of in een andere graad van dezelfde rang is ingedeeld.
Artikel 151
§1. Voor de deelname aan een procedure van interne personeelsmobiliteit komen de volgende personeelsleden in aanmerking:
a) ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure als vermeld in Titel II. De loopbaan, III. De selectieprocedure;
b) ze zijn voor 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
§2. De procedure van interne personeelsmobiliteit is niet van toepassing op de functies van algemeen directeur en financieel directeur van de gemeente.
§3. De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking bij wijze van bevordering, of ze een beroep doet op externe personeelsmobiliteit conform de bepalingen van Titel III. Personeelsmobiliteit, II. Externe personeelsmobiliteit.
§4. De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen.
Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 152
De aanstellende overheid beslist over de heraanstelling. De heraanstelling is niet tijdelijk, maar definitief.
De bepalingen over de proeftijd/de inloopperiode zijn niet van toepassing na een procedure van interne personeelsmobiliteit.
Artikel 153
De kandidaten moeten ten minste:
Artikel 154
§1. De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van:
§2. Personeelsleden die door hun werkomstandigheden geen toegang hebben tot mail of intranet of er slechts onregelmatig toegang toe hebben, worden op de hoogte gebracht met behulp van een brief of nieuwsbrief op papier.
Personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post en/of via het persoonlijk e-mailadres op de hoogte gebracht van de vacature.
§3. Het vacaturebericht vermeldt:
Artikel 155
Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens 14 kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel.
De datum van ontvangst van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend.
Artikel 156
De vacature kan vervuld worden door functiewijziging of door graadverandering.
Bij functiewijziging komen de kandidaten in aanmerking die in dezelfde graad zijn aangesteld als de graad van de vacante functie.
Bij graadverandering komen de kandidaten in aanmerking die een andere graad bekleden van dezelfde rang, waaraan dezelfde salarisschalen en dezelfde functionele loopbaan verbonden zijn.
Artikel 157
§1. Als de functie vervuld wordt door functiewijziging, dan worden de kandidaten onderworpen aan een gestructureerd interview door een selectiecommissie die nagaat of de kandidaat voldoet aan de competentievereisten voor de vacante functie.
De selectiecommissie wordt samengesteld volgens de regels vastgesteld in artikel 18 en functioneert in overeenstemming met de bepalingen van artikel 20 en 21.
§2. Het interview is onder meer gebaseerd op:
§3. De selectiecommissie formuleert op basis van het interview een conclusie over de geschiktheid of de ongeschiktheid van de kandidaten en stelt een rangorde van geschikt bevonden kandidaten voor.
Artikel 158
§1. Als de functie vervuld wordt door graadverandering, dan worden de kandidaten onderworpen aan een selectieprocedure die bestaat uit:
a) de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie;
b) een vooraf door de kandidaten ingevuld CV-formulier;
c) het laatste feedbackgesprek van de kandidaat.
a) een psychotechnische proef;
b) een of meer specifieke vaardigheidstests;
c) een praktische proef;
d) een schriftelijke proef, afgestemd op de functie.
De aanstellende overheid bepaalt de keuze uit de mogelijkheden in punt 2.
Artikel 159
Als de vacante functie zowel door functiewijziging als door graadverandering toegankelijk is, dan is artikel 158 van toepassing voor de wijze waarop nagegaan wordt of de kandidaten voldoen aan de competentievereisten voor de functie.
Artikel 160
§1. Het personeelslid behoudt na de heraanstelling in een andere functie, ongeacht of die tot dezelfde of tot een andere graad behoort, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie.
§2. Het personeelslid dat heraangesteld wordt in een functie waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, behoudt zijn schaalanciënniteit en wordt met die schaalanciënniteit ingeschaald in de overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan. Het personeelslid dat als gevolg van die inschaling een lager jaarsalaris zou krijgen, behoudt zijn vorige jaarsalaris op persoonlijke titel zolang dat gunstiger is.
§3. De graadanciënniteit wordt na een graadverandering vastgesteld op basis van een vergelijking van de diensten in de vorige graad met de voorwaarden en met het functieprofiel van de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt op een wijze als bepaald in artikel 119.
Artikel 161
Het Decreet Lokaal Bestuur bepaalt in artikel 195 dat de Vlaamse regering de nodige maatregelen neemt voor de externe mobiliteit van het personeel. De uitvoering hiervan wordt geregeld in het BVR Externe Personeelsmobiliteit en de bepalingen hiervan worden opgenomen in deze rechtspositieregeling.
Artikel 162
Er zijn twee vormen van externe personeelsmobiliteit:
Artikel 163
Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden van de eigen gemeente en het eigen OCMW.
Artikel 164
De externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden bedoeld in artikel 163 wordt verwezenlijkt op de volgende manieren:
Bij de toepassing hiervan worden dus niet alleen personeelsleden in dienst bij de gemeente uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante functie, maar ook de personeelsleden van het eigen OCMW.
Artikel 165
De externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden bedoeld in artikel 163 is enkel van toepassing op de volgende functies:
Ze is niet van toepassing op de functie van algemeen directeur of financieel directeur van de gemeente.
Artikel 166
De volgende personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit of voor deelname aan de bevorderingsprocedure voor een vacature:
Artikel 167
Als de aanstellende overheid bij de vacantverklaring van een functie beslist, dat ze een beroep doet op externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden bedoeld in artikel 163 van deze rechtspositieregeling deelt ze haar beslissing mee aan het OCMW, samen met het verzoek aan het OCMW om de vacature intern bekend te maken.
Artikel 168
De regels over het vacaturebericht, over de wijze van kandidaatstelling en over de termijn voor de kandidaatstelling die van toepassing zijn bij de procedure van interne personeelsmobiliteit en bij de bevorderingsprocedure, zijn ook van toepassing als de aanstellende overheid een beroep doet op kandidaten van het OCMW.
De bekendmaking van de vacature door het OCMW gebeurt via de interne bekendmakingskanalen die in de plaatselijke rechtspositieregeling van het OCMW gebruikt worden bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit, respectievelijk de bevorderingsprocedure.
Artikel 169
Het personeelslid van het OCMW dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit, moet voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de voorwaarden voor de interne personeelsmobiliteit.
Het personeelslid van het OCMW dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de bevorderingsprocedure, moet voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan bevorderingsvoorwaarden voor de vacante functie.
Artikel 170
Kandidaten van het OCMW moeten op dezelfde wijze als kandidaten van de gemeente:
Artikel 171
De geselecteerde kandidaat die overkomt van het OCMW wordt aangesteld in de functie waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. De kandidaat voor een statutaire functie wordt in statutair dienstverband aangesteld. De kandidaat voor een contractuele functie wordt in contractueel dienstverband aangesteld.
De bepalingen van artikel 140, 141 en 142 over de proeftijd of inloopperiode bij bevordering zijn van toepassing op het personeelslid dat overkomt van het OCMW naar aanleiding van een bevorderingsprodecure.
Voormelde bepalingen over de proeftijd/de inloopperiode zijn niet van toepassing op het personeelslid dat overkomt van het OCMW naar aanleiding van een procedure van interne personeelsmobiliteit.
Artikel 172
De aanstellende overheid bezorgt een kopie van de aanstellingsbeslissing aan de overheid van herkomst van de kandidaat.
De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid.
Het personeelslid dat overkomt van het OCMW legt bij zijn indiensttreding opnieuw de eed af.
Artikel 173
§1. Het personeelslid dat overkomt van het OCMW als gevolg van deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit behoudt na zijn aanstelling in de nieuwe functie de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie, als aan de nieuwe functie dezelfde functionele loopbaan verbonden is.
Als het personeelslid aangesteld wordt in een functie van dezelfde rang waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, dan behoudt het zijn schaalanciënniteit en wordt het met die schaalanciënniteit ingeschaald in de daarmee overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan.
§2. Het personeelslid dat overkomt van het OCMW als gevolg van deelname aan de bevorderingsprocedure krijgt na zijn aanstelling in de nieuwe functie de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is met de nieuwe functie. De schaalanciënniteit begint opnieuw vanaf nul te lopen.
De regeling van de gegarandeerde salarisverhoging bij bevordering naar een graad van een hoger niveau is ook van toepassing op het personeelslid dat als gevolg van een bevordering naar een graad van een hoger niveau overkomt van het OCMW.
Artikel 174
De niveauanciënniteit en de dienstanciënniteit die het personeelslid verworven had bij het OCMW worden volledig in aanmerking genomen voor de vaststelling van de niveauanciënniteit en de dienstanciënniteit.
De regels voor de vaststelling van de graadanciënniteit na aanstelling in een andere graad bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit zijn ook van toepassing op het personeelslid dat overkomt van het OCMW en dat aangesteld wordt in een andere graad.
Na bevordering neemt de graadanciënniteit in de nieuwe graad een aanvang.
Artikel 175
Het personeelslid dat overkomt van het OCMW is onderworpen aan de regels over de jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden bij de gemeente. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing.
De regels over het ziektekrediet bij de gemeente zijn van toepassing, met dien verstande dat de jaren dienstactiviteit en de al opgenomen ziektekredietdagen bij het OCMW meegerekend worden voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.
Artikel 176
Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden van de volgende overheden:
Artikel 177
Bij toepassing van deze procedure van externe personeelsmobiliteit worden de personeelsleden bedoeld in artikel 176 of de personeelsleden van een bepaald segment van die overheidsarbeidsmarkt, uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante functie.
Onder segment van die overheidsarbeidsmarkt wordt verstaan:
Artikel 178
De procedure van externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden bedoeld in artikel 176 van deze rechtspositieregeling is van toepassing op de volgende functies:
Ze is niet van toepassing op de functie van algemeen directeur of financieel directeur van de gemeente.
Artikel 179
§1. De volgende personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor deelname aan een procedure van externe personeelsmobiliteit:
§2. Onder gelijkwaardige graad wordt verstaan:
§3. Met dezelfde functionele loopbaan en salarisschalen in paragraaf 2 worden gelijkgesteld:
Artikel 180
De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een functie of ze een beroep doet op de procedure van externe personeelsmobiliteit. In voorkomend geval bepaalt ze op welk segment van de overheidsarbeidsmarkt ze een beroep doet.
Artikel 181
De functies die vacant verklaard worden met het oog op de toepassing van de procedure van externe personeelsmobiliteit, worden bekendgemaakt via één of meer gespecialiseerde websites van de overheidssector.
Als de vacante functie gelijktijdig ook via andere procedures kan worden vervuld, gebeurt de bekendmaking hiervan volgens de in deze rechtspositieregeling bepaalde bekendmakingskanalen.
De regels over het vacaturebericht, over de wijze van kandidaatstelling en over de minimale termijn voor de kandidaatstelling die gelden bij aanwerving, zijn ook van toepassing als de aanstellende overheid een beroep doet op de procedure van externe personeelsmobiliteit.
Artikel 182
Het personeelslid dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de procedure van externe personeels-mobiliteit, moet:
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen.
De kandidaten moeten slagen voor een functiespecifieke selectie, die aantoont dat ze voldoen aan de competentievereisten, vastgesteld in de functiebeschrijving voor de functie.
Artikel 183
De geselecteerde kandidaat die overkomt van een andere overheid, wordt aangesteld in de functie waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. De kandidaat voor een statutaire functie wordt in statutair dienstverband aangesteld. De kandidaat voor een contractuele functie wordt in contractueel dienstverband aangesteld.
De bepalingen van Titel II. De loopbaan, VIII. De proeftijd of inloopperiode zijn integraal van toepassing op het personeelslid dat overkomt van een andere overheid naar aanleiding van een procedure van externe personeelsmobiliteit.
Artikel 184
De aanstellende overheid bezorgt een kopie van de aanstellingsbeslissing aan de overheid van herkomst van de kandidaat.
De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid.
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, legt bij zijn indiensttreding opnieuw de eed af.
Artikel 185
§1. Het personeelslid dat overkomt van een andere lokale of provinciale overheid behoudt na de aanstelling in een nieuwe functie als gevolg van deelname aan de procedure van externe personeelsmobiliteit de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie.
Het personeelslid dat overkomt van een hulpverleningszone, van een politiezone of van de diensten van de Vlaamse overheid, krijgt de functionele loopbaan die verbonden is met de graad waarin het wordt aangesteld. Het personeelslid wordt ingeschaald in een salarisschaal van die functionele loopbaan in overeenstemming met de al verworven geldelijke anciënniteit en met de gecumuleerde schaalanciënniteit, verworven in de functionele loopbaan van zijn graad van herkomst.
§2. Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid als gevolg van deelname aan de bevorderingsprocedure krijgt na zijn aanstelling in de nieuwe functie de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is met de nieuwe functie. De schaalanciënniteit begint opnieuw vanaf nul te lopen.
De regeling van de gegarandeerde salarisverhoging bij bevordering naar een graad van een hoger niveau is ook van toepassing op het personeelslid dat als gevolg van een bevordering naar een graad van een hoger niveau overkomt van een andere overheid.
§3. In afwijking van paragraaf 1 wordt ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de schaalanciënniteit, alleen gevaloriseerd in de schaalanciënniteit binnen de grenzen van de valorisatieregeling bij de gemeente zoals bepaald in artikel 119.
Ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de geldelijke anciënniteit, wordt alleen gevaloriseerd in de geldelijke anciënniteit binnen de grenzen van de valorisatieregeling bij de gemeente zoals bepaald in artikel 266.
Artikel 186
De niveauanciënniteit en de dienstanciënniteit die het personeelslid verworven had bij de andere overheid, worden volledig in aanmerking genomen voor de vaststelling van de niveauanciënniteit en de dienstanciënniteit.
De regels voor de vaststelling van de graadanciënniteit na aanstelling in een andere graad bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit zijn ook van toepassing op het personeelslid dat met toepassing van de externe personeelsmobiliteit overkomt van de andere overheid en dat aangesteld wordt in een andere graad.
Na bevordering neemt de graadanciënniteit in de nieuwe graad een aanvang.
Artikel 187
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, is onderworpen aan de regels over de jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden bij de gemeente. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing.
De regels over het ziektekrediet die gelden bij de gemeente zijn van toepassing, met dien verstande dat de jaren dienstactiviteit en de al opgenomen ziektekredietdagen bij de overheid van herkomst, meegerekend worden voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.
Voor personeelsleden uit de diensten van de Vlaamse overheid, wordt het aantal ziektekredietdagen omgerekend van de 666-dagenregeling, naar de 21-dagenregeling. Hierbij wordt volgende omrekeningsformule gebruikt: het aantal dagen dienstactiviteit, maal 21 dagen/jaar = het nieuw aantal ziektekredietdagen, te verminderen met het aantal ziektekredietdagen dat al werd opgenomen.
Artikel 188
§1. Overeenkomstig artikel 185 Decreet Lokaal Bestuur kunnen personeelsleden in statutair dienstverband ter beschikking gesteld worden aan:
§2. De terbeschikkingstelling is tijdelijk en wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen het bestuur en de rechtspersoon waaraan het personeel ter beschikking wordt gesteld.
§3. De aanstellende overheid beslist over de individuele terbeschikkingstelling van het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, en sluit een overeenkomst van terbeschikkingstelling.
Artikel 189
Overeenkomstig artikel 185, paragraaf 3, Decreet Lokaal Bestuur, kunnen, met behoud van andersluidende wettelijke of decretale bepalingen, een gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient, een publiekrechtelijke vereniging van dat openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarin een van deze voormelde besturen deelneemt, aan elkaar personeel overdragen.
Artikel 190
Het personeelslid dat overgedragen wordt, wordt zonder selectieprocedure aangesteld in een vergelijkbare functie bij het ontvangend bestuur. Het statutaire personeelslid wordt in statutair dienstverband aangesteld. Het contractuele personeelslid wordt in contractueel dienstverband aangesteld.
Artikel 191
De overheid die personeel overneemt, bezorgt een kopie van de overnamebeslissing aan de overheid van herkomst van de kandidaat.
De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het over te dragen personeelslid.
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, legt bij zijn indiensttreding opnieuw de eed af.
Artikel 192
Het personeelslid dat overgedragen wordt, behoudt minstens de salarisschaal, de functionele loopbaan, de verworven administratieve en geldelijke anciënniteit en de prestatieregeling die op hem van toepassing was.
Ten persoonlijke titel behoudt het personeelslid dat overgedragen wordt de vergoedingen, toelagen en sociale voordelen van het oorspronkelijke bestuur als deze gunstiger zijn. Desgevallend worden deze opgenomen in de overnamebeslissing.
Artikel 193
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, is onderworpen aan de regels over de jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden bij de gemeente. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing.
De regels over het ziektekrediet die gelden bij de gemeente zijn van toepassing, met dien verstande dat de jaren dienstactiviteit en de al opgenomen ziektekredietdagen bij de overheid van herkomst, meegerekend worden voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.
Artikel 194
§1. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang gebeurt op initiatief van het bestuur.
Ze houdt in dat het vast aangestelde statutaire personeelslid herplaatst wordt in een andere, passende functie van dezelfde graad of in een passende functie van een andere graad van dezelfde rang.
§2. De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het vast aangestelde statutaire personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Artikel 195
§1. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wordt toegepast als de betrekking van een vast aangesteld statutair personeelslid afgeschaft wordt en het personeelslid zijn betrekking niet in overgangsregeling behoudt.
§2. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang kan ook toegepast worden als een vast aangesteld statutair personeelslid door de bevoegde gezondheidsdienst ongeschikt verklaard werd om zijn functie nog langer uit te oefenen, maar wel geschikt geacht wordt om een andere functie uit te oefenen die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.
Artikel 196
§1. De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wegens afschaffing van de betrekking is alleen mogelijk in een vacante functie.
De ambtshalve herplaatsing wegens afschaffing van de betrekking heeft voorrang op de vervulling van de vacature door een procedure van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit.
§2. Het personeelslid behoudt na de ambtshalve herplaatsing de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in zijn vorige functie.
Als het personeelslid herplaatst wordt in een functie van een andere graad, wordt graadanciënniteit toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 119.
Artikel 197
§1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat na een bevordering een ongunstig evaluatieresultaat krijgt bij afloop van de proeftijd, wordt opnieuw aangesteld in zijn vorige functie, of in een andere, vacante functie van zijn vorige graad, als zijn vorige functie niet meer vacant is.
§2. Het vast aangestelde statutaire personeelslid kan op initiatief van het bestuur herplaatst worden in een functie van een lagere graad wanneer de bevoegde gezondheidsdienst het personeelslid niet langer geschikt acht om zijn functie of een functie van dezelfde graad uit te oefenen, maar wel geschikt acht voor de uitoefening van een passende functie van een lagere graad.
§3. Een vast aangesteld statutair personeelslid dat om functionele of persoonlijke redenen zelf verzoekt om herplaatsing in een functie van een lagere graad, kan worden aangesteld in een vacante passende functie van een lagere graad. Die vorm van herplaatsing kan slechts eenmaal tijdens de loopbaan toegekend worden.
§4. De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing, vermeld in paragraaf 1, 2 en 3. Ze voert hierover vooraf een gesprek met het personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar definitief.
Het betrokken personeelslid wordt ten minste tien kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die voorgesteld worden.
Artikel 198
§1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat na een ongunstige evaluatie van de proeftijd na bevordering herplaatst wordt in zijn vorige functie of in een andere functie van zijn vorige graad, krijgt opnieuw de salarisschaal die het verworven had in zijn vorige functie of graad.
De schaalanciënniteit die opgebouwd werd in de functie van de hogere graad tijdens de proeftijd, wordt overgedragen naar de schaalanciënniteit in de functie van de lagere graad.
§2. Bij de herplaatsing om gezondheidsredenen vermeld in artikel 197, wordt voor de vaststelling van het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit rekening gehouden met het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het personeelslid verworven had in zijn vorige graad.
§3. Een vast aangesteld statutair personeelslid dat op zijn verzoek herplaatst wordt in een functie van een lagere graad met toepassing van artikel 197, paragraaf 3 krijgt, binnen de functionele loopbaan die verbonden is met zijn nieuwe graad, de salarisschaal waarvan het maximumbedrag het kleinste verschil vertoont met het maximumbedrag van zijn vorige salarisschaal.
Als aan de vorige graad een functionele loopbaan verbonden was, wordt de schaalanciënniteit die het betrokken personeelslid had opgebouwd in zijn salarisschaal overgedragen op de nieuwe salarisschaal.
Artikel 199
Het contractuele personeelslid dat na een bevordering bij afloop van de proeftijd niet in aanmerking komt voor aanstelling in de functie, wordt, als het daarmee instemt, opnieuw aangesteld in zijn vorige functie.
Op voorwaarde dat het contractuele personeelslid daarmee instemt en voor zover er in de contractuele betrekkingen van de personeelsformatie een passende functie van dezelfde rang vacant is, kan de herplaatsing om gezondheidsredenen en op eigen verzoek als vastgesteld voor de vast aangestelde statutaire personeelsleden onder dezelfde voorwaarden toegepast worden op contractuele personeelsleden die de inloopperiode voltooid hebben.
Artikel 200
§1. Het statutaire personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden:
§2. Het statutaire personeelslid kan zich ook in een toestand van disponibiliteit bevinden.
§3. Het statutaire personeelslid is bij verlof of afwezigheid in dienstactiviteit, als het statutaire personeelslid op dat ogenblik het recht op het salaris behoudt.
§4. Het statutaire personeelslid is in non-activiteit bij verlof of afwezigheid, als het statutaire personeelslid op dat ogenblik geen recht heeft op zijn salaris, tenzij in de gevallen die op dwingende wijze anders bepaald zijn in deze titel of anders bepaald bij wet, decreet of besluit.
Artikel 201
§1. Een personeelslid, dat zonder toestemming of zonder geldige reden afwezig is, bevindt zich in een toestand van non-activiteit.
§2. Een personeelslid, dat afwezig is ten gevolge van de toepassing van een schorsing als tuchtstraf, of ten gevolge van een preventieve schorsing zoals bedoeld in artikel 208 tot en met 211 van het Decreet Lokaal Bestuur, bevindt zich in een toestand van dienstactiviteit.
§3. Een personeelslid dat afwezig is in geval van overmacht bevindt zich in een toestand van dienstactiviteit.
Het personeelslid mag om uitleg verzocht worden over de aard en de omstandigheden van de overmacht. Het personeelslid mag de overmacht aantonen met alle gebruikelijke rechtsmiddelen, zoals documenten, attesten en eventueel getuigenverklaringen.
Artikel 202
De periode van deelname aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met actieve dienst, behalve voor wat het recht op salaris betreft.
Artikel 203
§1. In toepassing van artikel 170 van het Decreet Lokaal Bestuur beslist de algemeen directeur of, bij delegatie, het leidinggevend personeelslid aangeduid in het organogram, over de individuele verlofaanvraag.
Als de algemeen directeur zelf een verlof van minstens een maand aanvraagt, beslist het college van burgemeester en schepenen.
§2. Onverminderd de individuele rechten van het personeelslid wordt bij de toekenning van verloven afgewogen of de continuïteit en de kwaliteit van de openbare dienstverlening gehandhaafd blijven.
Artikel 204
§1. Begrippen
Het vakantiejaar is het jaar waarin men verlof neemt.
Het vakantiedienstjaar is het jaar waarin men zijn verlofdagen opbouwt die men in het vakantiejaar mag opnemen.
De wettelijke vakantiedagen zijn de vakantiedagen die voor de contractuele en op proef benoemde personeelsleden verplicht worden toegekend op basis van het BVR Rechtspositiebesluit en waarop de Gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers en het Koninklijk Besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers integraal van toepassing zijn
De bijkomende vakantiedagen: de vakantiedagen die voor de contractuele en op proef benoemde personeelsleden verplicht worden toegekend op basis van het BVR Rechtspositiebesluit maar op dewelke de in paragraaf 3 vernoemde wetten niet integraal kunnen toegepast worden.
§2. Hoe worden de vakantiedagen toegekend?
Voor vast aangestelde statutaire personeelsleden wordt het lopende dienstjaar in aanmerking genomen als vakantiedienstjaar voor alle vakantiedagen.
Voor de contractuele personeelsleden wordt voor de wettelijke vakantiedagen het vorige dienstjaar in aanmerking genomen als vakantiedienstjaar; voor de bijkomende vakantiedagen wordt vanaf 1 januari 2022 het lopende dienstjaar in aanmerking genomen.
§3. Wat bij indiensttreding?
Bij indiensttreding worden de wettelijke vakantiedagen toegekend na voorlegging van een vakantieattest van de vorige werkgever. De wettelijke vakantiedagen worden verminderd met de reeds opgenomen vakantiedagen vermeld op het vakantieattest. De bijkomende vakantiedagen worden toegekend op basis van de prestaties in het lopende dienstjaar.
Artikel 205
§1. Een voltijds werkend personeelslid heeft recht op 35 werkdagen betaalde vakantie voor een volledig dienstjaar (of 266 uren).
Voor contractuele en proef benoemde personeelsleden zijn dit 20 wettelijke vakantiedagen en 15 bijkomende vakantiedagen.
§2. De vakantiedagen kunnen in principe worden genomen naar keuze van het personeelslid. De vakantiedagen moeten vooraf worden aangevraagd. Als de aangevraagde dagen of periodes niet verzoenbaar zijn met de behoeften van de dienst, dan wordt dit zo vlug mogelijk meegedeeld aan het personeelslid.
De aanvraag wordt ingediend bij de leidinggevende of zijn plaatsvervanger.
De verdere praktische regeling in verband met aanvraag en opname van vakantie is opgenomen in het arbeidsreglement.
§3. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, kan het personeelslid elk jaar maximum vier vakantiedagen opnemen zonder dat het dienstbelang kan worden ingeroepen om het verlof te weigeren.
§4. Er kunnen maximum vijf vakantiedagen (of 38 uren) worden overgedragen naar het volgende jaar. Voor deeltijdse personeelsleden wordt dit aantal verhoudingsgewijze verminderd. Deze vakantiedagen moeten opgenomen worden vóór 1 mei van dat jaar.
De algemeen directeur kan in uitzonderlijke en objectieve omstandigheden, die ingegeven zijn door dienstorganisatorische redenen, gemotiveerd afwijken en toestaan om meer vakantiedagen over te dragen naar het volgende jaar.
§5. Voor het statutair personeelslid dat zijn verlof niet heeft kunnen opnemen ten gevolge van langdurige ziekte, worden de niet-opgenomen verlofdagen toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet.
Onder langdurige ziekte wordt verstaan, minstens zes maanden ziek zijn. De toevoeging aan het ziektekrediet kan maximum voor een periode van twee jaar.
Artikel 206
§1. Als een personeelslid ziek wordt voor zijn vakantie, dan wordt de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet of voor de contractuele personeelsleden omgezet in ziekteverlof.
§2. Als een personeelslid opgenomen wordt in het ziekenhuis tijdens zijn vakantie, dan wordt de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet of voor de contractuele personeelsleden omgezet in ziekteverlof.
Artikel 207
§1. Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen. Het aantal vakantiedagen wordt omgezet in vakantie-uren.
§2. Bij afwezigheden zonder recht op salaris of afwezigheden wegens deeltijdse prestaties wordt het recht op betaalde vakantie zoals bepaald in artikel 205 verhoudingsgewijze verminderd aan de hand van volgende formule:
(35 – ((35 * Y) / 260)) * A / 5
- waarbij 35 = het maximum aantal vakantiedagen;
- waarbij Y = het totaal aantal afwezigheidsdagen gedurende de beschouwde twaalf maanden;
- waarbij 260 = het aantal werkdagen per jaar;
- waarbij A = het aantal wekelijkse uren van de aanstelling;
- waarbij 5 = het aantal werkdagen per week.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal vakantie-uren waarop het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
§3. In gevolge volgende verloven wordt het jaarlijks vakantieverlof verminderd aan de hand van bovenstaande formule:
§4. Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd aan de hand van bovenstaande formule.
§5. Als een personeelslid in de loop van eenzelfde jaar meerdere periodes van niet-gelijkgestelde afwezigheden zonder recht op salaris bekomt of één of meerdere wijzigingen van het aantal uren wekelijkse prestaties, dan wordt bij de berekening van het aantal vakantiedagen telkens rekening gehouden met de bedoelde afwezigheden of de deeltijdse prestaties alsof ze één geheel vormden.
§6. De eerste twaalf maanden van arbeidsonderbreking worden gelijkgesteld met periodes met recht op salaris, ongeacht periodes van verlof voor ziekte en disponibiliteit wegens ziekte. Het aantal vakantiedagen wordt in dat geval dus niet verminderd.
Periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering worden voor de eerste twaalf maanden gelijkgesteld met periodes met recht op salaris. Het aantal vakantiedagen wordt in dat geval dus niet verminderd.
§7. Indien de vermindering niet tijdens het jaar zelf kan worden aangerekend, wordt de aanrekening verschoven naar het daaropvolgende jaar.
Indien bij uitdiensttreding blijkt dat er te veel vakantie werd opgenomen, wordt dit omgezet in onbetaald verlof.
Artikel 208
Bij opname van vakantieverlof worden bij contractuelen eerst de wettelijke vakantiedagen opgenomen. Na uitputting van de wettelijke vakantiedagen worden de bijkomende vakantiedagen opgenomen.
Bij uitdiensttreding kunnen er slechts 20 vakantiedagen uitbetaald worden onder de vorm van een vakantiegeld bij uitdiensttreding zoals voorzien in artikel 46 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
De bijkomende vakantiedagen, zijnde de vakantiedagen boven de 20, moeten desgevallend opgenomen worden voor de uitdiensttreding. Zo niet gaan de niet-opgenomen bijkomende vakantiedagen verloren bij uitdiensttreding. Ze kunnen onder geen beding worden uitbetaald.
Artikel 208-1
§1. Het personeelslid kan vakantiedagen, die per kalenderjaar boven het minimum van 28 dagen (of 213 uren) uitstijgen, omzetten naar een theoretisch budget welke aangewend kan worden ter bevordering van fietsmobiliteit. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de bijkomende vakantiedagen.
De in het eerste lid vermelde vakantiedagen kunnen worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid andere voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een vakantiedag zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en van 12 november 2010.
Het personeelslid moet zijn keuze maken om een of meerdere bijkomende vakantiedagen om te zetten ten laatste op de laatste werkdag van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit worden aangevraagd.
Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest aan de hand van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze
opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de vakantiedagen onverkort van toepassing.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement.
Artikel 209
§1. Het personeelslid heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december.
Het personeelslid heeft ook betaalde vakantie op 3 bijkomende feestdagen: 2 januari, 2 november en 26 december.
§2. Als een feestdag samenvalt met een zaterdag of een zondag wordt deze dag vervangen door een vrij te kiezen dag. Deze dag kan slechts opgenomen worden nà de betreffende feestdag. Een vrij te nemen vervangingsdag voor 25 en 26 december kan opgenomen worden tot 31 januari.
Voor de personeelsleden tewerkgesteld in de kinderopvang worden de vrij te nemen feestdagen verplaatst naar de collectieve sluitingsdagen tijdens de kerstvakantie of, als deze ontoereikend zijn, naar een of meerdere andere collectieve sluitingsdagen.
Artikel 210
Deeltijdse personeelsleden hebben geen recht op de feestdag of de vervangingsdag wanneer deze dag valt op een dag waarop de werknemer krachtens zijn persoonlijk van toepassing zijnde arbeidsregeling nooit moet werken.
Artikel 211
Als een personeelslid moet werken op een feestdag krijgt hij ter compensatie een extra vrije dag, die betaald wordt, en mag worden opgenomen zoals de jaarlijkse vakantiedagen.
Artikel 212
Het jaarlijks vakantieverlof en ziektekrediet worden niet verminderd ingevolge het verlof op een feestdag.
Artikel 213
Het personeelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
|
4 werkdagen
binnen de week waarin de gebeurtenis zich voordoet, of tijdens de volgende week slechts éénmaal op te nemen bij een wettelijke samenwoning gevolgd door een huwelijk met dezelfde partner |
voor een geboorte vanaf 1 januari 2021: voor een geboorte vanaf 1 januari 2023:
|
binnen vier maanden vanaf de bevalling
15 werkdagen 20 werkdagen |
|
10 werkdagen
– de eerste drie dagen tijdens de periode die begint te lopen op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis; – de zeven resterende dagen tijdens het jaar dat volgt op de dag van het overlijden |
3.1. overlijden van de vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, schoonzoon of schoondochter van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner:
|
4 werkdagen
binnen 14 kalenderdagen vanaf het overlijden |
3.2. overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden:
|
4 werkdagen
binnen 14 kalenderdagen vanaf het overlijden |
3.3. overlijden van een pleegkind in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden:
|
1 werkdag
binnen de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de teraardebestelling, de bijzetting of uitstrooiing
|
|
2 werkdagen
binnen de week waarin de gebeurtenis zich voordoet, of tijdens de volgende week
|
|
2 werkdagen
binnen 14 kalenderdagen vanaf het overlijden |
|
1 werkdag
binnen de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de teraardebestelling, de bijzetting of uitstrooiing |
a) in de eerste graad, die geen kind is; b) in de tweede graad, van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner:
|
1 werkdag
de dag van het huwelijk, of, als dat een zondag, feestdag of inactiviteitsdag is, de eerstvolgende werkdag |
|
de dag van de rooms-katholieke plechtigheid of een daarmee overeenstemmende plechtigheid bij een andere erkende eredienst |
deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan het feest van de vrijzinnige jeugd; deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan een plechtigheid in het kader van een erkende eredienst die overeenstemt met de rooms-katholieke plechtige communie:
|
de dag van de plechtigheid, of, als dat een zondag, feestdag of inactiviteitsdag is, de eerstvolgende werkdag |
|
maximaal één dag, de dag waarop het personeelslid wordt gehoord |
|
de nodige tijd de dag van de bijeenroeping |
Het omstandigheidsverlof is een recht, maar het personeelslid is niet verplicht deze verloven geheel of gedeeltelijk op te nemen.
Hierboven wordt verstaan onder:
Artikel 214
De aanvraag voor omstandigheidsverlof wordt ingediend bij de teamverantwoordelijke of bij afwezigheid team personeel en wordt gestaafd met de nodige bewijsstukken.
Artikel 215
§1. Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en is in alle gevallen bezoldigd, met uitzondering van een deel van het geboorteverlof in de gevallen die hierna omschreven worden.
§2. Voor het contractuele personeelslid wordt het verlof ter gelegenheid van de geboorte van een kind toegekend volgens de regels van het arbeidsrecht, in het bijzonder volgens de regeling, vermeld in artikel 30, §2, van de Arbeidsovereenkomstenwet (drie dagen ten laste van het bestuur en de volgende dagen ten laste van de mutualiteit).
§3. Bij ontstentenis van een werknemer bedoeld in paragraaf 2, komt datzelfde recht toe aan de werknemer die op het ogenblik van de geboorte van het kind :
Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijf wordt geleverd aan de hand van een uittreksel uit het bevolkingsregister.
§4. Als de geboorte vanaf 1 januari 2021 plaatsvindt, heeft het statutaire personeelslid gedurende de eerste tien dagen recht op een doorbetaling van het salaris en gedurende de vijf resterende dagen recht op een brutosalaris van 82%.
Als de geboorte vanaf 1 januari 2023 plaatsvindt, heeft het statutaire personeelslid gedurende de eerste tien dagen recht op een doorbetaling van het salaris en gedurende de tien resterende dagen recht op een brutosalaris van 82%.
Om het salaris te bepalen, wordt het brutosalaris op jaarbasis begrens op € 26.230 tegen 100%.
Artikel 216
Het jaarlijks vakantieverlof en ziektekrediet worden niet verminderd ingevolge het omstandigheidsverlof.
Artikel 217
§1. Het bevallingsverlof wordt toegekend aan het contractueel aangestelde personeelslid volgens de Arbeidswet van 16 maart 1971 en met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet en van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
§2. Het bevallingsverlof wordt toegekend aan het vast aangestelde statutaire personeelslid volgens de Arbeidswet van 16 maart 1971.
Het vast aangestelde statutaire personeelslid behoudt het recht op salaris tijdens het bevallingsverlof, op voorwaarde dat de betrokkene alle beroepswerkzaamheid staakt.
Bij verlenging van de postnatale rustperiode in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Arbeidswet, wordt het vast aangestelde statutaire personeelslid tijdens de duur van die verlenging doorbetaald.
Artikel 218
§1. Voor de toepassing van dit artikel wordt het personeelslid gelijkgesteld met de vader van het kind dat:
Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijf wordt geleverd aan de hand van een uittreksel uit het bevolkingsregister.
§2. Het contractueel aangestelde personeelslid heeft recht op de omzetting van het moederschapsverlof in vaderschapsverlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder, in toepassing van het koninklijk besluit van 17 oktober 1994 en de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
§3. Als de moeder overlijdt, heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat niet langer mag duren dan het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden.
Bij opname van de moeder in een ziekenhuis heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat op zijn vroegst een aanvang neemt vanaf de achtste dag, te rekenen na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de moeder meer dan zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
Het vaderschapsverlof is bezoldigd.
Artikel 219
§1. Het contractueel aangestelde personeelslid heeft recht op adoptieverlof in toepassing van artikel 30ter van de Arbeidsovereenkomstenwet.
§2. Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het opvangverlof bedraagt zes weken per personeelslid. Dat verlof verhoogt met twee weken voor een adoptieouder of pleegvoogd en, voor beide adoptieouders of pleegvoogden samen:
De bijkomende weken, vermeld in het tweede lid, worden onderling verdeeld als beide ouders het kind adopteren of pleegvoogd worden.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
De maximumduur van het opvangverlof wordt per personeelslid met twee weken verlengd bij de gelijktijdige adoptie of pleegvoogdij van meerdere minderjarige kinderen.
Als slechts een van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.
Tijdens het opvangverlof behoudt het statutaire personeelslid het recht op zijn gebruikelijke salaris.
Het adoptieverlof moet opgenomen worden in een aaneengesloten periode.
Het verlof begint binnen twee maanden nadat het kind is ingeschreven als deel uitmakend van het gezin.
In het kader van een interlandelijke adoptie kan het opvangverlof ook de periode bestrijken die voorafgaat aan de daadwerkelijke opvang van het geadopteerde kind in België, als die voorafgaande periode niet meer bedraagt dan vier weken en als ze wordt besteed aan de voorbereiding van de daadwerkelijke opvang van het kind.
Artikel 219-1
§1. Het contractueel aangestelde personeelslid heeft recht op pleegzorgverlof in toepassing van artikel 30quater van de Arbeidsovereenkomstenwet.
§2. Het statutaire personeelslid heeft per kalenderjaar recht op zes dagen pleegzorgverlof.
Het pleegzorgverlof wordt aan het statutaire personeelslid toegekend conform artikel 30quater, paragraaf 1, van de Arbeidsovereenkomstenwet, en artikel 2 tot en met 6 van het koninklijk besluit van 27 oktober 2008 betreffende de afwezigheid van het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen.
Het statutaire personeelslid heeft recht op 82% van het brutosalaris.
Artikel 219-2
§1. Het contractueel aangestelde personeelslid heeft recht op pleegouderverlof in toepassing van artikel 30sexies van de Arbeidsovereenkomstenwet.
§2. In deze paragraaf wordt verstaan onder langdurige pleegzorg: de pleegzorg waarvan bij het begin duidelijk is dat het pleegkind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin zal verblijven.
In geval van langdurige pleegzorg heeft het statutaire personeelslid dat pleegzorger is als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, een eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes weken voor de zorg van het pleegkind.
Het pleegouderverlof van zes weken van het statutaire personeelslid verhoogt met twee weken voor een pleegouder en, voor beide pleegouders samen:
De bijkomende weken, vermeld in het vorige lid, worden onderling verdeeld als het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beide zijn aangesteld als pleegouder van het kind.
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd bij het gelijktijdige onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg.
Het verlof begint binnen 12 maanden nadat het kind is ingeschreven als deel uitmaken van het gezin.
Tijdens de eerste drie dagen van het pleegouderverlof heeft het personeelslid recht op een doorbetaling van het salaris. Vanaf de vierde dag heeft een statutair personeelslid recht op 82% van het brutosalaris.
Artikel 220
Met de term ‘verlof wegens arbeidsongeschiktheid’ wordt zowel de gerechtvaardigde afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid van het contractueel personeelslid bedoeld, als het zogenaamde ‘ziekteverlof’ van het statutair personeelslid zoals bepaald in het BVR Rechtspositiebesluit.
Artikel 221
§1. Het contractueel aangestelde personeelslid krijgt verlof wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of ongeval, met uitsluiting van het arbeidsongeval en de beroepsziekte, volgens de Arbeidsovereenkomstenwet.
Een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt, eventueel na een periode van gewaarborgd loon in toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet, aan het contractueel personeelslid toegekend met toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
§2. Het verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegekend aan het statutair aangestelde personeelslid op proef zoals voor het vast aangestelde statutaire personeelslid en vastgelegd in artikel 222 van deze rechtspositieregeling.
§3. Het verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegekend aan het statutair aangestelde personeelslid zoals bepaald in artikel 222 van deze rechtspositieregeling.
Artikel 222
§1. Het statutaire personeelslid, dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op verlof wegens arbeidsongeschiktheid volgens een stelsel van ziektekredietdagen. Voor opgenomen ziektekredietdagen wordt het gewone salaris betaald.
§2. De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van 21 werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit.
Bij aanvang, en na de eventuele periode van recht op ziekte-uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, wordt aan een statutair personeelslid onmiddellijk een krediet van drieënzestig dagen toegestaan. Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet.
§3. Bij de bepaling van het jaarlijkse ziektekrediet wordt verhoudingsgewijze rekening gehouden met de periodes van non-activiteit en van disponibiliteit die geen recht geven op ziektekrediet (Y) overeenkomstig volgende formule:
- In dagen: 21 – [ (21 x Y) / 260]
- Voor deeltijds werkenden: 21 – [ (21 x Y) / 260] x prestatiebreuk
Waarbij Y gelijk is aan de afwezigheden op werkdagen die aanleiding geven tot een proportionele vermindering van het verlof voor ziekte gedurende de beschouwde 12 maanden.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal ziektekredietdagen waarop het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
§4. Voor een personeelslid met een onregelmatige of deeltijdse werktijdregeling wordt de afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid pro rata berekend.
Bij het opnemen van ziektekrediet wordt in dit geval het aantal uren aangerekend volgens de onregelmatige of deeltijdse werktijdregeling die voor het personeelslid voorzien was op de dagen die het afwezig was wegens ziekte.
§5. Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een statutair personeelslid zijn ziektekrediet heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog altijd ziek is, kan het bestuur het personeelslid doorverwijzen naar de federale medische dienst die bevoegd is voor de eventuele verklaring tot definitieve ongeschiktheid, met het oog op een eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen.
§6. Het statutaire personeelslid dat tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioenuitkering van die overheid of die instelling ontvangt, kan voor het ziektekrediet is opgebruikt, definitief ongeschikt worden verklaard.
§7. Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van:
Die dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het beschikbare ziektekrediet behalve voor de toepassing van paragraaf 5, wat de afwezigheden, vermeld in paragraaf 7, punt 1 tot en met 4 betreft.
§8. Met toepassing van artikel 170 Decreet Lokaal Bestuur stelt de algemeen directeur of, bij delegatie een ander personeelslid, het ziektekrediet vast van het individuele personeelslid, rekening houdend met de periodes die niet in aanmerking komen voor de berekening van de ziektekredietdagen enerzijds en met de al opgenomen ziektekredietdagen anderzijds.
§9. De vorige paragrafen zijn van overeenkomstige toepassing op het ziektekrediet van de algemeen directeur. In dat geval beslist het college van burgemeester en schepenen.
Artikel 223
§1. Met toepassing van artikel 222, paragraaf 7 wordt de afwezigheid naar aanleiding van een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde, voorlopig aangerekend op het beschikbare ziektekrediet tot wanneer de schuld van de aansprakelijke derde bewezen is.
In de gevallen waarin de afwezigheid door de oorzaken, vermeld in artikel 222, paragraaf 7, punt 1 tot en met 4, te wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het statutaire personeelslid het salaris alleen als voorschot, dat nadien verrekend wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.
Om het salaris als voorschot te kunnen verkrijgen, moet het personeelslid zijn bestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden die de getroffene kan doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van het salaris.
§2. Als de afwezigheid van het contractueel aangesteld personeelslid mogelijk te wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, brengt het personeelslid het bestuur hiervan zo snel mogelijk op de hoogte, zodat het bestuur, indien nodig of gewenst, als belanghebbende burgerlijke partij kan tussenkomen in de afhandeling van de aansprakelijkheidsdiscussie.
In geval de afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid, van welke aard ook, van het contractueel aangesteld personeelslid te wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het personeelslid het salaris alleen als voorschot, dat nadien verrekend wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.
Om het salaris als voorschot te kunnen verkrijgen, moet het contractueel aangestelde personeelslid het bestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden die de getroffene kan doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van het salaris.
Artikel 224
Met toepassing van artikel 170 Decreet Lokaal Bestuur beslist de algemeen directeur over de vraag van een personeelslid om zijn functie met deeltijdse prestaties weer op te nemen na een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval van gemeen recht.
Artikel 225
Het contractuele personeelslid dat na een langdurig verlof wegens arbeidsongeschiktheid (minimum vier weken) van de behandelende arts en van de controlearts van het ziekenfonds toestemming krijgt om het werk deeltijds te hervatten, kan van het bestuur toestemming krijgen om het werk deeltijds te hervatten, na voorafgaandelijk gunstig advies van de arbeidsgeneesheer.
Artikel 226
§1. Het statutaire personeelslid dat na een langdurige afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid (minimum vier weken) geschikt wordt geacht om zijn functie weer op te nemen met deeltijdse prestaties, kan toestemming krijgen zijn functie opnieuw op te nemen met een deeltijds uurrooster van ten minste de helft van het normale uurrooster van het betrokken personeelslid, na voorafgaandelijk advies van de arbeidsgeneesheer. De toestemming wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden.
Onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze als bij het toestaan van de eerste periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte kan de periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte meermaals worden verlengd met een periode van telkens ten hoogste drie maanden.
§2. De afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens arbeidsongeschiktheid wordt beschouwd als ziekteverlof. De afwezigheid wordt dan pro rata aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektekredietdagen.
Artikel 227
Het personeelslid is verplicht zijn leidinggevende of team personeel onmiddellijk op de hoogte te brengen van de arbeidsongeschiktheid. Indien het personeelslid nalaat te verwittigen, wordt dit beschouwd als een ongewettigde afwezigheid en is er geen recht op loon tot op het moment dat kennis wordt genomen van de ziekte.
De praktische regels die een personeelslid moet volgen indien hij zich in de onmogelijkheid verkeert om zich, om gezondheidsredenen, naar het werk te begeven, worden geregeld in het arbeidsreglement.
Artikel 228
§1. Het personeelslid bezorgt het bestuur zo vlug mogelijk een geneeskundig getuigschrift en uiterlijk binnen de twee werkdagen te rekenen vanaf het begin van de afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid.
Het e-mailbericht geldt als datum. Bij verzending geldt de poststempel als datum.
Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de arbeidsongeschiktheid, alsmede van de waarschijnlijke duur ervan, de plaats van verblijf tijdens de ziekte wanneer die verschilt van het door de werkgever gekende adres, en of het personeelslid zijn plaats van verblijf al dan niet mag verlaten.
§2. Het laattijdig bezorgen of overhandigen van het getuigschrift leidt tot het verlies van het recht op het loon dat de werkgever voor de dagen van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan de dag van afgifte of verzending van het getuigschrift zou verschuldigd geweest zijn, in geval de dagen van afwezigheid tijdig zouden gerechtvaardigd geweest zijn als afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid.
Artikel 229
Het personeelslid met verlof wegens arbeidsongeschiktheid staat onder het toezicht van het geneeskundig controleorgaan dat wordt aangeduid door de werkgever.
Het personeelslid mag niet weigeren een door het bestuur aangewezen en betaalde controlearts, die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, te ontvangen, noch zich door deze te laten onderzoeken. Behoudens wanneer diegene die het geneeskundig getuigschrift aan het personeelslid heeft afgeleverd oordeelt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich naar een andere plaats te begeven, moet het personeelslid zich bij de controlearts aanbieden als het daarom wordt verzocht. De reiskosten van het personeelslid zijn ten laste van het bestuur.
Artikel 230
§1. Een statutair personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, kan bij afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit in disponibiliteit worden gesteld op het ogenblik dat het personeelslid het totale aantal beschikbare ziektekredietdagen, toegekend volgens de bepalingen van deze rechtspositieregeling, heeft opgebruikt.
§2. De aanstellende overheid van het betrokken statutaire personeelslid neemt de beslissing om het statutaire personeelslid in disponibiliteit te stellen.
§3. De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit houdt op telkens als de toestand van ziekte of invaliditeit ophoudt te bestaan, of als het betrokken statutaire personeelslid, al dan niet vervroegd, op pensioen wordt gesteld.
Voor de vaststelling en rechtvaardiging van de toestand van ziekte of invaliditeit gelden dezelfde regels als voor een ziek of invalide statutair personeelslid dat zijn beschikbare ziektekrediet nog niet volledig heeft opgebruikt.
§4. Het statutaire personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of invaliditeit, behoudt zijn aanspraken op verhoging in salaris.
Artikel 231
§1. Het statutaire personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of invaliditeit, ontvangt een wachtgeld, gelijk aan 60% van het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van toepassing zouden zijn geweest als het personeelslid nog in effectieve actieve dienst was gebleven.
§2. Het wachtgeld wordt berekend op de bezoldigingsonderdelen die ook voor de vaststelling van de pensioenen in aanmerking komen.
Het bedrag van dat wachtgeld mag echter in geen geval minder bedragen dan:
Artikel 232
De tijd die een statutair personeelslid doorbrengt in de stand disponibiliteit moet worden aangerekend als werkelijke dienst.
Elk statutair personeelslid dat in disponibiliteit werd gesteld, moet aan het uitvoerend orgaan een adres bekendmaken in een van de lidstaten van de Europese Unie, waar hem de beslissingen die op hem betrekking hebben, kunnen worden bezorgd.
Artikel 233
De medewerker die in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte en een wachtgeld geniet, wordt een eerste maal na zes maanden opgeroepen door de federale medische dienst Medex en daarna minstens ieder jaar in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.
Artikel 234
§1. Het personeelslid heeft het recht om tijdens de loopbaan 12 maanden voltijds de loopbaan te onderbreken in periodes van minimaal een maand. Zodra het personeelslid 55 jaar is, verwerft het een bijkomend recht om 12 maanden voltijds de loopbaan te onderbreken, te nemen in periodes van minimaal een maand.
§2. Het personeelslid heeft het recht om tijdens de loopbaan gedurende 60 maanden de prestaties te verminderen tot 90%, tot 80%, tot 60% of tot 50% van een voltijdse betrekking. Dat deeltijdse onbetaalde verlof kan alleen genomen worden in periodes van minimaal drie maanden. Zodra het personeelslid 55 jaar is, heeft hij altijd het recht om de prestaties te verminderen tot 80% of tot 50% van een voltijdse betrekking.
§3. De poetsmedewerkers van de dienstenchequeonderneming, hebben het recht om tijdens de loopbaan gedurende 60 maanden hun prestaties te verminderen tot een geheel aantal uren met een maximum tot 19/38. Dat deeltijdse onbetaalde verlof kan alleen genomen worden in periodes van minimaal drie maanden. Zodra het personeelslid 55 jaar is, heeft hij altijd het recht om de prestaties te verminderen tot maximum 19/38.
Artikel 235
§1. Volgende categorieën van personeel zijn volledig uitgesloten van het recht op onbetaald verlof:
§2. Volgende categorieën van personeel zijn uitgesloten van het recht op volledige onderbreking van de arbeidsprestaties en mogen hun prestaties enkel verminderen tot 90% of tot 80% van een voltijdse betrekking:
Artikel 236
Als een vast aangesteld statutair personeelslid binnen de diensten van het bestuur een contractuele betrekking, een mandaat, een tijdelijke aanstelling of een andere functie waaraan een proeftijd verbonden is, opneemt, wordt ambtshalve onbetaald verlof toegestaan voor maximaal de duur van het mandaat, de tijdelijke aanstelling of de proeftijd.
Artikel 237
§1. De aanvraag wordt ingediend bij de algemeen directeur:
- minstens zes maanden op voorhand voor een volledige onderbreking (twee maanden op voorhand bij verlenging);
- minstens drie maanden op voorhand voor een vermindering (één maand op voorhand bij verlenging).
§2. De algemeen directeur kan:
- het verlof toestaan;
- het verlof weigeren als de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 234 en 235.
Artikel 238
§1. Het onbetaald verlof is gelijkgesteld met dienstactiviteit.
§2. Onder voorbehoud van andersluidende dwingende wetgeving is gedeeltelijk onbetaald verlof niet mogelijk met andere systemen van verminderde prestaties. Het personeelslid in gedeeltelijk onbetaald verlof wordt niet gemachtigd om verminderde prestaties om welke reden dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling van gedeeltelijk Vlaams zorgkrediet.
§3. Verlof wegens arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan het toegekende onbetaalde verlof.
§4. Als een feestdag op een dag onbetaald verlof valt, wordt die feestdag niet vervangen.
§5. Gedeeltelijk onbetaald verlof is cumuleerbaar met jaarlijkse vakantie en ook met omstandigheidsverlof. De dagen of uren vakantie respectievelijk omstandigheidsverlof worden aangerekend voor zover het personeelslid op de betrokken dag(en) prestaties moest verrichten.
Volledig onbetaald verlof is niet cumuleerbaar met jaarlijkse vakantie of met omstandigheidsverlof. Indien het personeelslid nog vakantiedagen heeft staan, worden eerst deze vakantiedagen opgenomen.
Het onbetaald verlof telt niet mee voor de opbouw van jaarlijkse vakantie.
Artikel 239
Het personeelslid kan het onbetaald verlof voortijdig opzeggen mits een opzeggingstermijn van drie maanden, die ingaat de maandag volgend op de week waarin de opzeggingstermijn ter kennis werd gegeven.
In situaties van overmacht of wanneer de goede werking van de dienst hierdoor niet wordt verstoord, kan het personeelslid sneller dan na drie maanden terug komen. De algemeen directeur beoordeelt de gegrondheid van de aangevoerde overmacht en/of de impact op de werking van de dienst en neemt de beslissing.
Artikel 240
§1. Het personeelslid kan in principe in aanmerking komen voor de volgende contingenten onbetaalde verloven:
§2. Dit verlof is geen recht, maar wordt toegestaan als een gunstmaatregel, voor zover de goede werking van de dienst daardoor niet in het gedrang komt.
Artikel 241
§1. De aanvraag wordt ingediend bij de algemeen directeur bij voorkeur een maand op voorhand en minstens drie maanden op voorhand als het een periode van minimaal één maand is (bij verlenging minstens een maand op voorhand).
§2. De aanvraag vermeldt de volledige of halve dagen waarop dit verlof zou worden genomen.
§3. De algemeen directeur beslist over de toekenning van het onbetaalde verlof, rekening houdend met onder meer de goede werking van de dienst, de opgegeven reden, het aantal vakantiedagen waarop het personeelslid recht heeft, de mogelijkheid om andere bij wet of decreet geregelde verloven en afwezigheden op te nemen,...
Indien de algemeen directeur zelf onbetaald verlof wil opnemen, beslist het college van burgemeester en schepenen.
§4. Het personeelslid kan tegen de weigering van onbetaald verlof bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen en verzoeken om gehoord te worden.
Als de algemeen directeur zelf bezwaar wil indienen tegen de weigering door het college van burgemeester en schepenen om onbetaald verlof op te nemen, beslist de gemeenteraad.
Artikel 242
§1. Het onbetaald gunstverlof is niet gelijkgesteld met dienstactiviteit, tenzij het minder dan een maand bedraagt of deeltijds verlof betreft.
§2. Verlof wegens arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan het toegekende onbetaalde gunstverlof.
§3. Als een feestdag op een dag onbetaald gunstverlof valt, wordt die feestdag niet vervangen.
§4. Gedeeltelijk onbetaald gunstverlof is cumuleerbaar met jaarlijkse vakantie en ook met omstandigheidsverlof. De dagen of uren vakantie respectievelijk omstandigheidsverlof worden aangerekend voor zover het personeelslid op de betrokken dag(en) prestaties moest verrichten.
Volledig onbetaald verlof is niet cumuleerbaar met jaarlijkse vakantie of met omstandigheidsverlof. Indien het personeelslid nog vakantiedagen heeft staan, worden eerst deze vakantiedagen opgenomen.
Artikel 243
Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling:
Artikel 244
Het personeelslid dat als voorzitter, bijzitter of secretaris van een stembureau, een stemopnemingsbureau, of een hoofdstembureau optreedt bij de verkiezingen, heeft recht op dienstvrijstelling:
Artikel 245
Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor het afstaan van:
Artikel 246
Het personeelslid krijgt maximaal tien keer per jaar dienstvrijstelling op de dag waarop het bloed, plasma of bloedplaatjes geeft. De dienstvrijstelling geldt voor de tijd die nodig is voor de gift, waarin inbegrepen de tijd die naargelang het geval nodig is voor de verplaatsing naar en van het afnamecentrum.
Artikel 247
Het vrouwelijke personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor borstvoeding op het werk a rato van de benodigde tijd, en voor prenatale onderzoeken tijdens de diensturen gedurende de zwangerschap.
Artikel 248
Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor het bijwonen van de uitvaartplechtigheid van een collega, van de samenwonende of huwelijkspartner van een collega, van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van een collega, of van de samenwonende of huwelijkspartner van de collega.
Artikel 249
De algemeen directeur kan beslissen om dienstvrijstelling toe te kennen aan personeelsleden die deelnemen aan bijvoorbeeld een georganiseerde personeelsactiviteit, ambtenarensportdag, enzovoort…
Artikel 250
Tijdens een dienstvrijstelling is een personeelslid tijdens de diensturen afwezig, met behoud van alle rechten. De afwezigheid wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Artikel 251
Het personeelslid dat een beroep wil doen op een dienstvrijstelling brengt de leidinggevende en team personeel zo snel mogelijk op de hoogte en staaft dit met de nodige bewijsstukken.
Artikel 252
§1. Het personeelslid heeft het recht op verlof voor palliatieve zorgen overeenkomstig de bepalingen van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, hoofdstuk IV, afdeling 5 en het KB van 22 maart 1995 inzake palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, paragraaf 4 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en tot wijziging van het KB van 2 januari 1992 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
§2. De aanvraag wordt ingediend bij de algemeen directeur.
Artikel 253
§1. Het personeelslid heeft het recht op verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid overeenkomstig de bepalingen van het KB van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
§2. De aanvraag wordt ingediend bij de algemeen directeur.
Artikel 254
§1. Het personeelslid heeft het recht op ouderschapsverlof overeenkomstig de bepalingen van het KB van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
§2. De aanvraag wordt ingediend bij de algemeen directeur.
Artikel 254-1
§1. Het personeelslid dat als mantelzorger is erkend heeft recht op mantelzorgverlof overeenkomstig de wet van 17 mei 2019 tot wijzigingen van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen tot invoering van een recht op verlof voor erkende mantelzorgers.
§2. De aanvraag wordt ingediend bij de algemeen directeur.
Artikel 255
§1. Het personeelslid heeft recht op het Vlaams zorgkrediet overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet.
§2. Volgende categorieën van personeel zijn volledig uitgesloten van het recht op Vlaams zorgkrediet:
§3. Volgende categorieën van personeel zijn uitgesloten van het recht op volledige onderbreking van de arbeidsprestaties en mogen hun arbeidsprestaties enkel onderbreken met een vijfde van de voltijdse arbeidsprestaties:
Artikel 256
§1. De aanvraag wordt ingediend bij de algemeen directeur minstens drie maanden en maximum zes maanden op voorhand (bij verlenging minstens een maand op voorhand). De algemeen directeur kan enkel een kortere termijn aanvaarden als het zorgkrediet wordt aangevraagd:
- om bijstand of verzorging te verlenen aan een zwaar ziek gezins- of familielid;
- om palliatieve verzorging te verlenen;
- om zorg te dragen voor een kind met handicap.
§2. De algemeen directeur kan:
- het verlof toestaan;
- het verlof weigeren als de aanvraag niet voldoet aan alle voorwaarden die opgelegd worden in het besluit van de Vlaamse regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet, aangevuld met de voorwaarden in artikel 255 en artikel 256, paragraaf 1.
Artikel 257
§1. Het verlof of de afwezigheid wegens een andere reden dan de afwezigheid wegens Vlaams zorgkrediet maakt geen einde aan het Vlaams zorgkrediet. Evenmin wordt het Vlaams zorgkrediet geschorst.
Onder voorbehoud van andersluidende wettelijke bepalingen is de cumulatie van het Vlaams zorgkrediet met andere afwezigheden niet mogelijk en primeert het toegekende Vlaams zorgkrediet.
§2. Het personeelslid dat zijn ambt wil opnemen voor het einde van de onderbrekingsperiode of de periode van vermindering van zijn beroepsactiviteit, dient de bevoegde overheid hiervan drie maand vooraf schriftelijk op de hoogte te stellen, tenzij de overheid een kortere periode toestaat.
Artikel 258
Het personeelslid heeft het recht op politiek verlof overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 14 maart 2003 houdende regeling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de provincies, gemeenten, de agglomeraties van gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook de openbare instellingen publiekrechtelijke verenigingen die onder hun controle of toezicht vallen.
Artikel 259
Het personeelslid heeft het recht op vakbondsverlof overeenkomstig de bepalingen van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Artikel 260
Het jaarsalaris van het personeel is vastgelegd in salarisschalen, die bestaan uit:
Artikel 261
Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D of E die overeenstemmen met de niveaus, vermeld in artikel 6 BVR Rechtspositiebesluit, gevolgd door een cijfer en eventueel een kleine letter a, b of c.
Het eerste lid is niet van toepassing op de algemeen directeur, de financieel directeur en de adjunct-financieel directeur van de gemeente.
Artikel 262
Aan de graden worden de salarisschalen en de functionele loopbanen verbonden die overeenkomen met de ernaast vermelde lettercijfercode.
De uitgewerkte salarisschalen zijn als bijlage bij de rechtspositieregeling opgenomen. De functionele loopbanen zijn vermeld in artikel 122 tot en met 126.
De salarisschaal van de algemeen directeur is de hoogste salarisschaal binnen de organisatie.
Artikel 263
Het personeelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan zijn graad.
Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris.
Het personeelslid dat geen recht heeft op het meerekenen van vroegere diensten, ontvangt het beginsalaris van de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is aan zijn graad.
Het salaris van een deeltijds personeelslid wordt vastgesteld in verhouding tot zijn prestaties.
Het college van burgemeester en schepenen of, als hij daartoe door de raad in het kader van het dagelijks personeelsbeheer gemachtigd is, de algemeen directeur, stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast.
Artikel 264
Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen komen alleen de werkelijke diensten in statutair of contractueel verband in aanmerking die het personeelslid levert of heeft geleverd in dienst van:
Artikel 265
Voor de toepassing van artikel 264 moet worden verstaan onder werkelijke diensten: alle diensten die recht geven op een salaris of die bij ontstentenis van een salaris krachtens deze rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris.
Artikel 266
§1. Beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen (geldelijke anciënniteit) voor een maximum van tien jaar, op voorwaarde dat ze relevant is voor de uitoefening van de functie.
§2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor aanwervingen in knelpuntfuncties vanaf inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling beroepservaring in de privésector of als zelfstandige volledig in aanmerking genomen voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen, op voorwaarde dat ze relevant is voor de uitoefening van de functie. De aanstellende overheid bepaalt bij de vacantverklaring of het een knelpuntfunctie betreft.
Artikel 267
§1. De relevantie van de ervaring wordt bewezen van een vergelijking van die diensten met de algemene en de specifieke voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt.
§2. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die in de privésector of als zelfstandige gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard:
§3. Deze bewijsstukken dienen te worden overhandigd aan team personeel binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanstelling.
§4. De geldelijke anciënniteit die op die manier verkregen wordt, blijft behouden voor het verdere verloop van de loopbaan.
Artikel 268
§1. De diensten die in overeenstemming met artikel 264 tot en met 267 gepresteerd werden, worden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden.
Voor diensten gepresteerd vóór inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling geldt de regeling die op dat ogenblik van toepassing was in de rechtspositieregeling.
§2. De geldelijke anciënniteit, verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke verhogingen.
Artikel 269
Het college van burgemeester en schepenen of, als hij daartoe door de raad in het kader van het dagelijks personeelsbeheer gemachtigd is, de algemeen directeur, stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten.
De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden.
De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Artikel 270
De diensten die in aanmerking komen, worden berekend per kalendermaand. De diensten die niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een maand, worden niet meegerekend.
Artikel 271
Personeelsleden die na een onderbreking terug in dienst komen, behouden hun destijds verworven geldelijke anciënniteit.
Indien zij terug in dienst komen in dezelfde graad bij het bestuur, behouden zij hun totale geldelijke en schaalanciënniteit.
Artikel 272
Het personeelslid dat met toepassing van artikel 119 schaalanciënniteit verwerft voor ervaring, opgedaan bij een andere overheid, wordt met de toegekende schaalanciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de toegekende schaalanciënniteit.
Artikel 273
Het personeelslid dat bevorderd wordt, krijgt in zijn nieuwe graad nooit een salaris dat lager is dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou hebben gekregen.
Artikel 274
§1. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling heeft het personeelslid dat overgaat naar een graad van een hoger niveau na een aanwervings- of een bevorderingsprocedure ten minste recht op de volgende verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100%:
§2. Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet ten minste het bedrag, vermeld in paragraaf 1, hoger is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in paragraaf 1, bereikt wordt.
§3. Die minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de graad waarnaar het personeelslid overgaat. Daartoe wordt telkens zijn oude salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing van de periodieke verhogingen en het verloop in de functionele loopbaan.
§4. De minimale salarisverhoging, vermeld in het voorgaande lid, is een integraal onderdeel van het jaarsalaris.
Artikel 275
§1. De salarisschaal van de algemeen directeur wordt vanaf 1 januari 2019 vastgesteld tussen € 47.848,79 en € 70.661,54.
§2. De salarisschaal van de financieel directeur wordt vanaf 1 januari 2019 vastgesteld tussen € 45.074,95 en € 66.564,72.
§3. De salarisschaal van de adjunct-financieel directeur wordt vanaf 1 juli 2019 vastgesteld tussen € 28.473,97 en € 42.055,31.
§4. De salarisverhogingen van de decretale graden worden gespreid over vijftien jaar. Ze worden op evenredige wijze gespreid volgens de bepalingen van artikel 109, 2° BVR Rechtspositiebesluit.
§5. Als het inwoneraantal van de gemeente daalt onder het minimale aantal inwoners, op basis waarvan met toepassing van paragraaf 1, 2 en 3 de salarisschalen van de decretale graden werden vastgesteld, dan behouden de algemeen directeur, de financieel directeur en de adjunct-financieel directeur in dienst hun salarisschaal op persoonlijke titel.
De uitgewerkte salarisschalen van de decretale graden bevinden zich in bijlage bij deze rechtspositieregeling.
Artikel 276
Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het salaris tegen 100% wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Artikel 277
Het salaris wordt maandelijks betaald vanaf de indiensttreding. Voor het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt het vooruitbetaald. Het salaris van het overige personeel wordt betaald nadat de termijn vervallen is.
Artikel 278
Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. Het uurloon is gelijk aan 1/1976 van het jaarsalaris.
Artikel 279
§1. Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag ervan berekend door het volledige maandsalaris te vermenigvuldigen met een van de volgende breuken:
het aantal gepresteerde dagen x 1,4
30
30 - (het aantal niet gepresteerde dagen x 1,4)
30
§2. Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld: de dagen waarop geen arbeidsprestatie wordt geleverd, maar waarvoor het salaris niettemin wordt doorbetaald.
Artikel 280
Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt, krijgt het voor die maand het gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met de gepresteerde werkdagen, volgens de berekeningswijze in artikel 279.
Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald.
Artikel 281
Het personeelslid tewerkgesteld met een studentenovereenkomst wordt per uur betaald. Het te betalen maandloon is gelijk aan het aantal werkuren waarvoor betaling verschuldigd is, vermenigvuldigd met 1/1976 van het jaarsalaris.
Artikel 282
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
Artikel 283
Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden terugbetaald.
Artikel 284
Het personeelslid ontvangt een haard- of standplaatstoelage in overeenstemming met het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van het gemeente- en provinciepersoneel.
Artikel 285
§1. Het vast aangestelde statutaire personeelslid ontvangt een vakantiegeld in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel.
§2. In toepassing van artikel 59 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen ontvangt het op proef benoemde personeelslid een vakantiegeld in overeenstemming met titel III van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers.
§3. In toepassing van artikel 59 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen ontvangt het contractueel aangestelde personeelslid een vakantiegeld in overeenstemming met titel III van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der werknemers.
Artikel 286
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 287
Het personeelslid ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage.
Artikel 288
§1. Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte, met dien verstande dat de eindejaarstoelage tot en met 2020 nooit meer mag bedragen dan een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de index verhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar.
§2. Het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte worden als volgt berekend:
a) het forfaitaire gedeelte bedraagt voor het jaar 2011 € 349,73;
b) vanaf 2012 wordt het forfaitaire gedeelte dat toegekend is tijdens het vorige jaar, telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar en de teller gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het resultaat daarvan wordt berekend tot op twee decimalen nauwkeurig;
c) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt b, wordt verhoogd met € 698,74;
d) voor het jaar 2012 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c, verhoogd met € 100;
e) vanaf het jaar 2013 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c voor alle personeelsleden verhoogd met € 200.
§3. Het veranderlijke gedeelte wordt als volgt berekend:
2,5 procent van het jaarsalaris en vanaf 2021 3,6 procent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Als het personeelslid in de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn als het personeelslid zijn functie wel volledig had uitgeoefend.
Artikel 289
§1. Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de toelage, vermeld in artikel 288, als het als titularis van een betrekking met volledige prestaties het volledige salaris heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode.
§2. Als het personeelslid niet het volledige salaris heeft ontvangen als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd in verhouding tot het salaris dat het werkelijk heeft ontvangen.
§3. De mathematische formule voor de berekening van de eindejaarstoelage is de volgende:
E = C x {F + [2,5% x (L + H) x i]}
Waarbij:
E: eindejaarstoelage
C: verminderingscoëfficiënt – de coëfficiënt wordt gevormd door een breuk waarvan de teller de beloning is die het personeelslid werkelijk heeft ontvangen gedurende de referteperiode en de noemer de beloning overeenstemmend met de fulltime bezoldiging gedurende dezelfde referteperiode
F: forfaitair gedeelte
L: brutojaarsalaris van de maand oktober
H: haard- of standplaatstoelage
i: indexverhogingspercentage van oktober
§4. De periodes waarin het personeelslid tijdens de referentieperiode als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties met ouderschapsverlof was of met bevallingsverlof was met toepassing van de Arbeidswet van 16 maart 1971, worden gelijkgesteld met periodes waarvoor het personeelslid het salaris volledig heeft ontvangen.
Artikel 290
De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar in één keer uitbetaald.
Artikel 290-1
§1. De eindejaarstoelage kan op vraag van het personeelslid geheel of gedeeltelijk worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een eindejaarstoelage in geld zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en 12 november 2010. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de eindejaarstoelage.
Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest binnen de grenzen van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de eindejaarstoelage onverkort van toepassing.
Het personeelslid moet zijn keuze om de eindejaarstoelage geheel of gedeeltelijk om te zetten maken op een moment dat er nog geen verworven rechten op die eindejaarstoelage bestaan. Wanneer het personeelslid kiest voor een gedeeltelijke omzetting van de eindejaarstoelage, vermindert hiermee het bruto bedrag van de eindejaarstoelage.1
Indien het theoretisch budget meer was dan nodig voor de gekozen voordelen, wordt het saldo aan het personeelslid overgemaakt na afhouding van de noodzakelijke bijdragen en uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar. In voorkomend geval worden die teruggestorte gelden beschouwd als een gewone premie in geld.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement.
Artikel 291
§1. Deze afdeling is niet van toepassing op:
§2. Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden die onder het toepassingsgebied vallen van de arbeidsduurregeling van de Arbeidswet van 16 maart 1971 en op de personeelsleden die vallen onder het toepassingsgebied van de Arbeidstijdwet.
Artikel 292
§1. Per uur nachtprestatie tussen 22 uur en 6 uur krijgt het personeelslid 25% extra inhaalrust op te nemen binnen de termijn van vier maanden.
In afwijking van het vorige lid krijgt het personeelslid tewerkgesteld in de cluster vrije tijd en evenementen een toeslag op het uursalaris die gelijk is aan 25% van het uursalaris.
§2. Per uur prestaties tussen 0 uur en 24 uur op een zondag of een reglementaire feestdag krijgt het personeelslid:
In afwijking van het vorige lid krijgt het personeelslid tewerkgesteld in de cluster vrije tijd en evenementen per uur prestaties tussen 0 uur en 24 uur op een zondag of een reglementaire feestdag:
§3. Per uur prestaties tussen 0 uur en 24 uur op een zaterdag krijgt het personeelslid 50% extra inhaalrust op te nemen binnen de termijn van vier maanden.
In afwijking van het vorige lid krijgt het personeelslid tewerkgesteld in de cluster vrije tijd en evenementen per uur prestaties tussen 0 uur en 24 uur op een zaterdag een toeslag op het uursalaris die gelijk is aan 50% van het uursalaris.
§4. De extra inhaalrust of toeslag bij nachtprestaties is niet cumuleerbaar met de toeslag voor prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen.
§5. Als binnen de termijn van vier maanden de extra inhaalrust vermeld in de vorige paragrafen niet is opgenomen, wordt aan het personeelslid het uursalaris uitbetaald.
De periode van vier maanden wordt praktisch als volgt toegepast:
Extra inhaalrust op basis van prestaties in … |
Moeten ingehaald worden voor eind … |
En worden indien niet opgenomen uitbetaald eind … |
januari |
april |
mei |
februari |
mei |
juni |
maart |
juni |
juli |
april |
juli |
augustus |
mei |
augustus |
september |
juni |
september |
oktober |
juli |
oktober |
november |
augustus |
november |
december |
september |
december |
januari |
oktober |
januari |
februari |
november |
februari |
maart |
december |
maart |
april |
§6. Als berekeningsbasis voor de toeslagen en de uitbetaling van het uursalaris vermeld in de vorige paragrafen, geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage.
Artikel 293
Deze afdeling is niet van toepassing op:
Artikel 294
§1. Onder overuren worden verstaan de uitzonderlijke prestaties die op verzoek van de algemeen directeur, de teamleider of de rechtstreeks leidinggevende geleverd worden boven op de uren die op grond van de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis door het personeelslid gepresteerd worden.
Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust binnen de termijn van vier maanden. Deze compenserende inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren.
§2. De periode van vier maanden wordt praktisch als volgt toegepast:
Overuren gepresteerd in … |
Moeten ingehaald worden voor eind … |
En worden indien niet opgenomen uitbetaald eind … |
januari |
april |
mei |
februari |
mei |
juni |
maart |
juni |
juli |
april |
juli |
augustus |
mei |
augustus |
september |
juni |
september |
oktober |
juli |
oktober |
november |
augustus |
november |
december |
september |
december |
januari |
oktober |
januari |
februari |
november |
februari |
maart |
december |
maart |
april |
§3. Als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties, wordt aan het personeelslid boven op het uursalaris overloon betaald in de vorm van een toeslag.
Het overloon bedraagt voor alle niveaus behalve voor het niveau A:
§4. Als berekeningsbasis voor het overloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage.
§5. Aan het personeelslid van niveau A wordt voor elk overuur een uursalaris uitbetaald als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties.
Artikel 295
Een personeelslid dat overuren presteert op zaterdag, zondag, een reglementaire feestdag of ’s nachts heeft recht op de extra inhaalrust of toeslag zoals vermeld in artikel 292.
Artikel 296
§1. Het personeelslid dat onvoorzien buiten zijn arbeidstijdregeling of permanentieplicht door de algemeen directeur, de teamverantwoordelijke of de rechtstreeks leidinggevende opgeroepen wordt voor een dringend werk ontvangt, per oproep, een verstoringstoelage. Dit geldt ook voor een oproep door een alarmcentrale. De verstoringstoelage bedraagt vier keer het uurloon.
§2. Als berekeningsbasis voor het uurloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage.
§3. De verstoringstoelage kan gecumuleerd worden met de compenserende inhaalrust voor overuren, vermeld in artikel 294.
Artikel 297
Het personeelslid dat door de algemeen directeur wordt aangewezen om zich buiten de normale diensturen thuis beschikbaar te houden voor interventies voor strooidiensten of voor calamiteiten op het openbaar domein en binnen het gemeentelijk patrimonium ontvangt een permanentietoelage. De organisatie van de permanentieregelingen wordt verder geregeld in het arbeidsreglement.
Artikel 298
Het bedrag van de toelage, vermeld in het vorige artikel, bedraagt € 2,01 tegen 100% voor elk uur dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Dat bedrag is gekoppeld aan de gezondheidsindex.
Artikel 299
Voor de toekenning van de toelage voor het waarnemen van een hogere functie overeenkomstig artikel 147 moet de waarneming van de hogere functie ten minste 30 opeenvolgende kalenderdagen beslaan.
De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn werkelijke functie ontvangt.
Artikel 300
In het salaris, vermeld in artikel 299, zijn inbegrepen:
Artikel 301
§1. Voor de gevarentoelage komen de werkzaamheden in aanmerking, waarbij de mate van gevaar, hinder of ongezondheid bij normale uitvoering ervan aanzienlijk toeneemt door de bijzondere omstandigheden van fysieke werkdruk waarin ze uitgevoerd moeten worden, of door het gebruik van schadelijke of gevaarlijke stoffen.
§2. Volgende werkzaamheden worden in aanmerking genomen voor de gevarentoelage:
Artikel 302
Het personeelslid dat occasioneel een werk uitvoert dat opgenomen is in artikel 301, ontvangt een gevarentoelage, waarvan het maximale bedrag bepaald wordt als volgt:
Aantal uren gevaarlijk werk per maand |
Bedrag van de gevarentoelage |
Minder dan 7 uur |
1,10 euro per uur tegen 100% |
Van 7 tot 25 uur |
1,20 euro per uur tegen 100% |
Meer dan 25 uur |
1,25 per uur tegen 100% |
Artikel 302-1
Het personeelslid waarin in het takenpakket werkzaamheden zijn opgenomen zoals bepaald in artikel 301, paragraaf 2 punt 1, ontvangt een jaartoelage. Het bedrag van die jaartoelage is gelijk aan 10% van de 13de salaristrap van salarisschaal E2 tegen 100%.
De permanente gevarentoelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.
Artikel 303
De toelage voor het opdrachthouderschap overeenkomstig artikel 145 is gelijk aan 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid.
De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.
Artikel 303-1
Een managementtoelage wordt toegekend aan de leden van het managementteam met een graad van rang Ax die na een bevorderingsprocedure hetzelfde salaris verdienen als in hun vorige graad van rang Av.
De managementtoelage bedraagt 8 % van het geïndexeerde brutojaarsalaris.
De managementtoelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.
Artikel 304
Een dienstreis is de verplaatsing van de woonplaats of de standplaats naar een vooraf bepaalde bestemming in opdracht of op uitnodiging van de bevoegde hiërarchische meerdere van het personeelslid.
Artikel 305
De algemeen directeur of de teamleider geeft toestemming voor dienstreizen. Hij beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is.
Artikel 306
§1. Het personeelslid dat voor dienstreizen van zijn eigen motorvoertuig gebruikmaakt, heeft op 1 januari 2007 recht op een vergoeding van 0,2903 euro per kilometer. De kilometervergoeding dekt alle kosten die gepaard gaan met het gebruik van het eigen motorvoertuig, met uitzondering van de parkeerkosten. Onder motorvoertuig wordt verstaan: een auto, motorfiets of bromfiets.
§2. Bij carpooling kan de vergoeding voor de bestuurder worden verhoogd met een bedrag dat op 1 januari 2007 gelijk is aan 0,1452 euro per kilometer. De meereizende personeelsleden hebben geen recht op een kilometervergoeding.
§3. Het personeelslid dat voor dienstreizen van de eigen fiets gebruikmaakt, ontvangt een bedrag dat op 1 januari 2007 gelijk is aan 0,15 euro per kilometer.
§4. Voor dienstreizen met het openbaar vervoer of per vliegtuig worden de reële kosten vergoed die het personeelslid bewijst.
§5. Het personeelslid heeft recht op de terugbetaling van eventuele parkeerkosten.
§6. De bedragen van de kilometervergoeding worden jaarlijks op 1 juli automatisch aangepast aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen door de van kracht zijnde bedragen te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het voorgaande jaar en de teller gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het lopende jaar.
Artikel 307
De kilometervergoeding wordt toegekend vanaf de standplaats of vanaf de woonplaats indien je van daar vertrekt (of naar daar terug rijdt) en deze dichter ligt dan de standplaats.
Reiskosten worden, samen met de bewijsstukken, ingediend met een standaardformulier voor de opgave van de dienstverplaatsing (of via een digitale toepassing). Het formulier wordt per maand en na de dienstreis ingediend. Er wordt geen formulier ingediend per dienstreis.
Om recht te hebben op de vergoeding, moet het formulier binnen een termijn van maximaal drie maanden na de dienstreis worden ingediend. Ze worden maandelijks betaald.
Artikel 308
§1. Voor verplaatsingen binnen Lievegem tussen de verschillende gemeentelijke diensten wordt enkel een kilometervergoeding toegekend voor verplaatsingen tussen Lovendegem, Waarschoot en Zomergem ten belope van telkens zeven kilometer voor een enkele rit.
§2. Voor huisbezoeken en zitdagen wordt de kilometervergoeding toegekend vanaf de standplaats of vanaf de woonplaats indien je van daar vertrekt (of naar daar terug rijdt) en deze dichter ligt dan de standplaats.
§3. Voor personeelsleden die werken bij cliënten thuis komen enkel de verplaatsingen tussen twee werkposten in aanmerking voor een kilometervergoeding voor dienstreizen. De verplaatsing van de woonplaats naar de cliënt en terug wordt beschouwd als woon-werkverkeer en hiervoor is artikel 315 tot en met 317 van toepassing.
Wanneer aan een personeelslid gevraagd wordt om naar cliënten te gaan buiten de eigen deelgemeente, kan een kilometervergoeding voor dienstreizen worden toegekend vanaf de standplaats of de woonplaats als deze dichter is.
Artikel 309
Het personeelslid, met uitzondering van de job- en werkstudent, heeft recht op maaltijdcheques. De werknemer levert een minimale bijdrage in de maaltijdcheque en de werkgever levert een maximale bijdrage in de maaltijdcheque a rato van respectievelijk het minimum en het maximum vastgesteld in de fiscale wetgeving.
Artikel 310
§1. Het aantal toe te kennen maaltijdcheques is gelijk aan het aantal dagen waarop het personeelslid effectief arbeidsprestaties levert. Met effectieve arbeidsprestaties worden gelijkgesteld:
- compensatiedagen (= dagen waarop het personeelslid afwezig is ingevolge het recupereren van de uren die hij op andere arbeidsdagen gepresteerd heeft bovenop zijn normale uurregeling);
- dagen met vergoede dienstvrijstelling (= syndicaal verlof of verlof voor bloedgift).
§2. Het aantal maaltijdcheques dat voor een bepaalde maand aan een personeelslid wordt toegekend, wordt bepaald door het totaal aantal effectief gepresteerde uren in de loop van de maand te delen door het normale aantal arbeidsuren per dag (= 7,6 uren).
Indien deze bewerking een decimaal getal oplevert, wordt het afgerond op de hogere eenheid.
Het aantal toegekende maaltijdcheques per kwartaal mag nooit hoger zijn dan het maximum aantal arbeidsdagen dat tijdens het kwartaal gepresteerd kan worden door een voltijds personeelslid. Dit stemt overeen met het aantal werkdagen in het regime van de vijfdagenweek, die in het kwartaal vallen (d.w.z. het aantal kalenderdagen in het kwartaal, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en het aantal wettelijke feestdagen).
Artikel 311
De maaltijdcheques worden iedere maand, volgend op de refertemaand (= vorige maand) aan het personeelslid overhandigd in functie van het aantal dagen van die maand waarop hij effectief arbeidsprestaties leverde.
Zo in een bepaalde maand het aantal overhandigde cheques afwijkt van het aantal effectief gepresteerde arbeidsdagen, wordt in de loop van hetzelfde kwartaal en uiterlijk de laatste dag van de eerste maand die volgt op het kwartaal, het aantal cheques in overeenstemming gebracht met het aantal dagen waarop het personeelslid tijdens het kwartaal effectief arbeidsprestaties heeft geleverd.
Artikel 312
§1. De maaltijdcheques worden voor alle personeelsleden elektronisch aangemaakt. Het personeelslid ontvangt daartoe gratis een elektronische betaalkaart. De maaltijdcheques in elektronische vorm worden op dezelfde manier berekend en toegekend als de maaltijdcheque op papieren drager en iedere maand gecrediteerd op de maaltijdchequerekening.
§2. De geldigheidsduur van de elektronische maaltijdcheques is beperkt tot 12 maanden, te rekenen vanaf het ogenblik dat ze op de maaltijdchequerekening geplaatst worden. Voor het gebruik van de elektronische maaltijdcheques kan de werknemer het saldo en de geldigheidsduur nagaan van de maaltijdcheques die hem werden toegekend en die nog niet gebruikt werden.
§3. Het personeelslid meldt eventuele schade aan de kaart, verlies of diefstal onmiddellijk aan team personeel. Een nieuwe betaalkaart zal voor het personeelslid worden aangevraagd. Hier zijn voor het personeelslid geen kosten aan verbonden.
Artikel 313
Het bestuur sluit een collectieve hospitalisatieverzekering af en neemt de premie – basisformule – volledig ten laste als volgt:
- de statutaire personeelsleden en de contractuelen met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, ongeacht hun prestatieverhouding;
- de contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur op voorwaarde dat zij een effectieve ononderbroken tewerkstelling hebben van minimaal één jaar;
- de partners van voornoemde personeelsleden;
- de kinderen van voornoemde personeelsleden voor zover ze gerechtigd zijn op kinderbijslag;
- de personeelsleden van gemeente of OCMW Lovendegem die op pensioen gesteld zijn tussen 1 januari 2001 en 31 december 2015; hun partners en hun kinderen voor zover ze gerechtigd zijn op kinderbijslag.
Bij overlijden van het personeelslid of van de gepensioneerde van gemeente of OCMW Lovendegem wordt de premie van de partner en hun kinderen enkel nog ten laste genomen gedurende het lopende jaar en het jaar na overlijden. Ze kunnen wel nog aangesloten blijven maar dan tegen betaling van de premie.
Artikel 314
Het personeelslid ontvangt tijdig de nodige informatie in verband met toepassingsvoorwaarden van de hospitalisatieverzekering.
Het personeelslid dat met pensioen gaat, wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om aangesloten te blijven bij de collectieve hospitalisatieverzekering mits betaling van de premie.
Artikel 315
§1. Bij het gebruik van de trein voor de verplaatsing van en naar het werk wordt het personeelslid voor de kosten voor 100% vergoed.
Als het personeelslid in eerste klasse reist, betaalt het zelf de supplementaire kosten daarvoor.
§2. Bij het gebruik van de metro, tram, bus voor de verplaatsing van en naar het werk wordt het personeelslid voor de kosten voor 100% vergoed.
§3. Om de kosten terugbetaald te krijgen, dient het personeelslid het originele vervoersbewijs in nadat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Voor langdurige abonnementen kan per kwartaal een deel van de kosten vergoed worden na voorlegging van een kopie van het vervoersbewijs.
Indien het personeelslid niet gedurende de hele geldigheidsduur van het abonnement tewerkgesteld is geweest, worden de kosten pro rata terugbetaald.
§4. De terugbetaling van kosten voor het gebruik van de trein, metro, tram of bus voor de verplaatsing van en naar het werk kan voor een zelfde periode niet gecumuleerd worden met de fietsvergoeding zoals bepaald in artikel 316.
Artikel 316
§1. Het personeelslid ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding per afgelegde kilometer die gelijk is aan het maximale bedrag dat op grond van de fiscale wetgeving en socialezekerheidswetgeving is vrijgesteld van belasting en sociale bijdragen, wanneer hij de afstand van en naar het werk volledig of gedeeltelijk aflegt met de fiets of de speedpedelec, vermeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen van 10 april 1992. Het personeelslid heeft per dag slechts recht op één fietsvergoeding (heen en terug), behalve bij gesplitste diensten.
§2. De vergoeding wordt maandelijks uitbetaald na het maandelijks indienen van een standaardformulier voor de opgave van de woon-werkverplaatsing (of via een digitale toepassing). Om recht te hebben op de vergoeding, moet het formulier binnen een termijn van maximaal drie maanden na de verplaatsing worden ingediend.
Het formulier wordt ondertekend door het personeelslid en door de leidinggevende. De leidinggevende houdt toezicht op de verklaringen.
Artikel 317
Het personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet voor de toekenning van een parkeerkaart door de bevoegde hogere overheid, ontvangt een vergoeding voor de verplaatsing van en naar het werk met de wagen. Die vergoeding is gelijk aan de kostprijs van een treinkaart tweede klasse over dezelfde afstand.
Artikel 318
Als een personeelslid overlijdt, wordt aan de persoon of personen, vermeld in artikel 319, een begrafenisvergoeding toegekend die overeenstemt met het geïndexeerde maandsalaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de haard- en standplaatstoelage of met om het even welke andere salaristoeslag. Het geïndexeerde maandsalaris wordt omgezet in een maandsalaris voor voltijdse prestaties als het overleden personeelslid deeltijds werkte.
De begrafenisvergoeding mag niet meer bedragen dan een twaalfde van het bedrag, vastgesteld met toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
De vergoeding wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag van een vergoeding die krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen wordt toegekend.
Artikel 319
De begrafenisvergoeding wordt betaald aan de persoon of de personen die kosten voor de begrafenis hebben gedragen.
Artikel 320
Het personeelslid dat met pensioen gaat, ontvangt per volledig dienstjaar een gemeentelijke geschenkcheque ter waarde van € 30, met als minimum € 120 en als maximum € 1.000. De cheques kunnen besteed worden bij Lievegemse handelaars en zelfstandigen.
Artikel 321
Het bestuur heeft een aanvullend pensioenstelsel voor de contractuele personeelsleden. De pensioentoelage bedraagt:
- Vanaf 1 januari 2019 2% van het pensioengevend jaarloon;
- Vanaf 1 januari 2020 2,5% van het pensioengevend jaarloon;
- Vanaf 1 januari 2021 3% van het pensioengevend jaarloon.
Artikel 322
De conciërge geniet voor zijn verplichtingen als conciërge de kosteloze huisvesting in een woning die aan de hedendaagse comfortnormen voldoet met gratis verwarming en verlichting, als voordelen in natura.
Artikel 323
Begeleiders BKO wiens kinderen ingeschreven zijn in de gemeentelijke buitenschoolse kinderopvang van Lievegem genieten van gratis kinderopvang tijdens schoolvakanties en op schoolvrije dagen tijdens de uren dat ze zelf werkzaam zijn in de opvang.
Artikel 324
Het bestuur is aangesloten bij de vzw Gemeenschappelijke Sociale Dienst Lokale Besturen in Vlaanderen. Alle personeelsleden kunnen een beroep doen op de GSD-V. Hun werking en dienstverlening bestaat uit:
- geboorte of adoptie;
- kinderen met een aandoening jonger dan 21 jaar;
- huwelijk of wettelijke samenwoning;
- pensionering;
- tussenkomst in de begrafeniskosten.
Artikel 324-1
Het personeelslid, met uitzondering van de job- en werkstudent, heeft elk jaar en dit vanaf het kalenderjaar 2020 recht op ecocheques. De nominale waarde van één ecocheque bedraagt € 10. De maximale totale jaarlijkse waarde van de ecocheques bedraagt voor een voltijds personeelslid € 200; voor deeltijdse personeelsleden wordt dit bedrag verhoudingsgewijze verminderd.
Artikel 324-2
§1. Het aantal toe te kennen ecocheques wordt bepaald door het aantal dagen in de referteperiode waarvoor het personeelslid een salaris ontvangen heeft.
De referteperiode is de periode van twaalf maanden die loopt vanaf 1 december (eerste maal vanaf 1 december 2019) tot en met 30 november in het volgend kalenderjaar.
§2. Bij afwezigheden zonder recht op salaris of afwezigheden wegens deeltijdse prestaties wordt het aantal toe te kennen ecocheques verhoudingsgewijze verminderd aan de hand van volgende formule:
(20 – ((20 * Y) / 260)) * A / 38
- waarbij 20 = het maximum aantal ecocheques;
- waarbij Y = het totaal aantal afwezigheidsdagen gedurende de beschouwde twaalf maanden;
- waarbij 260 = het aantal werkdagen per jaar;
- waarbij A = het aantal wekelijkse uren van de aanstelling;
- waarbij 38 = het maximum aantal wekelijkse uren voor een voltijds personeelslid.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal ecocheques waarop het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
§3. Volgende onbezoldigde dagen waarvoor het personeelslid een uitkering ontvangen heeft, komen in aanmerking voor de toekenning van ecocheques:
- arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval gedurende de eerste twaalf maanden;
- jeugdvakantiedagen;
- seniorvakantiedagen;
- Europese vakantiedagen;
- bevallingsverlof, vaderschapsverlof en opvangverlof.
§4. Als een personeelslid in de loop van de referentieperiode in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, worden de ecocheques in evenredige mate verminderd aan de hand van bovenstaande formule.
Als een personeelslid in de loop van de referentieperiode meerdere periodes van niet-gelijkgestelde afwezigheden zonder recht op salaris bekomt of één of meerdere wijzigingen van het aantal uren wekelijkse prestaties, dan wordt bij de berekening van het aantal ecocheques telkens rekening gehouden met de bedoelde afwezigheden of de deeltijdse prestaties alsof ze één geheel vormden.
Artikel 324-3
De ecocheques worden eenmaal per jaar toegekend in de maand december van het kalenderjaar waarop de ecocheques betrekking hebben.
Bij uitdiensttreding worden de ecocheques toegekend in de maand volgend op de uitdiensttreding.
Artikel 324-4
§1. De ecocheques worden voor alle personeelsleden elektronisch aangemaakt en kunnen noch geheel, noch gedeeltelijk omgeruild worden voor geld. Het personeelslid ontvangt daartoe gratis een elektronische betaalkaart; deze is dezelfde als voor de elektronische maaltijdcheques.
§2. De geldigheidsduur van de elektronische ecocheques is beperkt tot 24 maanden, te rekenen vanaf het ogenblik dat ze op de ecochequerekening geplaatst worden. Voor het gebruik van de elektronische ecocheques kan de werknemer het saldo en de geldigheidsduur nagaan van de ecocheques die hem werden toegekend en die nog niet opgebruikt werden.
§3. Het personeelslid meldt eventuele schade aan de kaart, verlies of diefstal onmiddellijk aan team personeel. Een nieuwe betaalkaart zal voor het personeelslid worden aangevraagd. Hier zijn voor het personeelslid geen kosten aan verbonden.
Artikel 325
Het statutaire personeelslid kan zijn hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen naar aanleiding van:
Naast de gevallen vermeld in punt 1 en 2, en overeenkomstig artikel 103 en 104 van het BVR Rechtspositiebesluit, kan niemand de hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen, tenzij in de gevallen die bepaald zijn in het volgende artikel.
Artikel 326
Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid als:
De termijn vermeld in punt 1, geldt niet in het geval van arglist of bedrog vanwege het statutaire personeelslid.
Artikel 327
§1. In de gevallen vermeld in vorig artikel wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding.
Het personeelslid van wie de aanstelling onregelmatig werd bevonden als vermeld in artikel 326, punt 1, na arglist of bedrog, wordt op staande voet ontslagen, ongeacht het tijdstip waarop die onregelmatigheid werd vastgesteld.
In afwijking van het eerste lid, krijgt het statutaire personeelslid van wie de onregelmatige aanstelling, vermeld in artikel 326, punt 1, niet te wijten is aan arglist of bedrog van zijn kant, een verbrekingsvergoeding.
Het bedrag van de verbrekingsvergoeding is gelijk aan het loon voor de periode vastgesteld conform artikel 37/2 van de Arbeidsovereenkomstenwet.
§2. De aanstellende overheid stelt het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid vast en beslist tot ontslag van het betrokken personeelslid. Het personeelslid wordt vooraf gehoord.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. De brief deelt de beslissing en de redenen ervoor mee en vermeldt de ingangsdatum van het ontslag. Het ontslag gaat niet in met terugwerkende kracht, maar gaat in op de datum vermeld in de ontslagbeslissing, en, als daarin geen datum vermeld wordt, op de dag van de beslissing zelf.
Het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt bij zijn ontslag geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
Artikel 328
De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het statutaire personeelslid op proef:
Het statutaire personeelslid op proef dat tijdens de proeftijd na aanwerving in totaal gedurende drie maanden afwezig is wegens ziekte of invaliditeit, kan ontslagen worden.
Artikel 329
§1. De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het vast aangestelde statutaire personeelslid:
§2. In afwijking van punt 4 kan de aanstellende overheid het vast aangestelde statutaire personeelslid na het bereiken van de leeftijdsgrens van 65 jaar in dienst houden. Het statutaire dienstverband wordt verlengd op verzoek van de aanstellende overheid of op verzoek van het personeelslid.
In het eerste geval is de uitdrukkelijke instemming van het personeelslid vereist.
In het tweede geval is de uitdrukkelijke instemming van de aanstellende overheid vereist. In beide gevallen verleent de aanstellende overheid de verlenging voor een periode van hoogstens één jaar, telkens verlengbaar met hoogstens één jaar. Het betrokken personeelslid behoudt gedurende de volledige periode van de verlenging de hoedanigheid van vast aangesteld statutair personeelslid.
Artikel 330
Het statutaire personeelslid, de algemeen directeur, de financieel directeur en de adjunct-financieel directeur die vrijwillig ontslag neemt, stelt de aanstellende overheid daarvan per aangetekende brief in kennis.
Het statutaire personeelslid kan de brief ook persoonlijk afgeven aan de algemeen directeur die tekent voor ontvangst.
De aanstellende overheid neemt kennis van het ontslag. Het personeelslid wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de kennisneming.
De datum waarop het statutaire personeelslid de dienst effectief verlaat, wordt vastgesteld in onderling akkoord tussen het personeelslid en het college van burgemeester en schepenen.
Artikel 331
§1. Het statutaire personeelslid op proef dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid heeft een opzeggingstermijn van één maand, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag werd betekend.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeldt, betekend. Daarbij wordt het statutaire personeelslid op proef geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
In afwijking van het eerste lid kan de aanstellende overheid beslissen de opzegtermijn om te zetten in een verbrekingsvergoeding.
§2. Het statutaire personeelslid op proef dat wordt ontslagen wegens een afwezigheid wegens ziekte van minimum drie maanden tijdens de proeftijd heeft geen opzeggingstermijn.
Het ontslag wordt betekend met een aangetekende brief, die de datum van het ontslag vermeldt. Daarbij wordt het statutaire personeelslid op proef geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
Artikel 332
§1. Het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid van het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt met een aangetekende brief betekend. Daarbij wordt de datum van uitwerking vermeld en wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het ontslag.
§2. Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid heeft een opzeggingstermijn van drie maanden.
Artikel 333
Het statutaire personeelslid dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid krijgt voor elke deelname aan een sollicitatieprocedure bij een andere werkgever dienstvrijstelling voor de duur die daartoe nodig is. Het personeelslid stelt zijn leidinggevende op voorhand in kennis van de afwezigheid voor deelname aan de sollicitatieprocedure.
Artikel 334
§1. In onderling akkoord tussen de aanstellende overheid en het personeelslid kan de opzeggingstermijn van het vast aangestelde statutaire personeelslid dat ontslagen wordt wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid, worden ingekort.
§2. Mits akkoord van het betrokken personeelslid, kan de opzeggingstermijn worden omgezet in een verbrekingsvergoeding overeenstemmend met het loon van de termijn.
Artikel 335
§1. Het personeelslid in dienst dat na inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling op grond van de vorige rechtspositieregeling zijn vroegere salarisschaal, al dan niet aangevuld met een bepaalde toelage of bijslag, heeft behouden, behoudt die salarisschaal en die toelage of bijslag, zolang die regeling gunstiger is dan de salarisschaal die het met toepassing van deze rechtspositieregeling zou hebben.
§2. Volgende salarisschalen:
- salarisschaal van de algemeen directeur van gemeente Lovendegem – klasse 2;
- salarisschaal van de financieel beheerder van gemeente Lovendegem – klasse 2;
- salarisschalen van de omgevingsambtenaar van Veneco A11-A12-A13-A14.
De salarisschalen zijn opgenomen in bijlage bij deze rechtspositieregeling.
Artikel 336
In toepassing van artikel 266 wordt voor de indienstzijnde gewezen personeelsleden van Waarschoot nagegaan of zij bij indiensttreding aanspraak konden maken op de toekenning van geldelijke anciënniteit ingevolge relevante beroepservaring van meer dan vijf jaar in de privésector of als zelfstandige.
Indien dit leidt tot een hogere anciënniteit wordt voor de indienstzijnde personeelsleden het salaris opnieuw vastgesteld met ingang van inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling.
Artikel 337
Procedures van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit die opgestart zijn voor de datum van inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling, worden afgewerkt in overeenstemming met de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat ze werden opgestart.
Artikel 338
De verloven en afwezigheden die al toegekend waren, op het ogenblik van het van kracht worden van de gewijzigde rechtspositieregeling, blijven toegekend voor de toegestane duur en volgens de regels die geldig waren op het ogenblik van de toekenning.
Aanvragen tot verlenging of vernieuwing van een verlof of afwezigheid worden beschouwd als een nieuwe aanvraag en worden behandeld in overeenstemming met de nieuwe reglementaire bepalingen.
In afwijking van artikel 238 paragraaf 2 kan het personeelslid dat in toepassing van de bepalingen van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, hoofdstuk IV, afdeling 5 vóór 2 september 2016 loopbaanvermindering heeft tot de pensioenleeftijd dit combineren met gedeeltelijk onbetaald verlof als recht.
Artikel 339
§1. Voor de gewezen personeelsleden van gemeente Waarschoot mogen de overuren gepresteerd vóór 1 januari 2009 ingehaald worden met een maximum van 100 uren op jaarbasis.
Als op 31 december de inhaalrust niet is opgenomen, wordt aan het personeelslid het uursalaris uitbetaald.
§2. Voor de gewezen personeelsleden van Waarschoot en Zomergem mogen de overuren gepresteerd tot de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling ingehaald worden volgens de bepalingen van de oorspronkelijke rechtspositieregeling.
Als de inhaalrust niet is opgenomen, wordt aan het personeelslid het uursalaris uitbetaald.
§3. Voor de gewezen personeelsleden van Lovendegem en de nieuwe personeelsleden van Lievegem mogen de overuren gepresteerd tot de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling ingehaald worden volgens de bepalingen van de oorspronkelijke rechtspositieregeling. Dit betekent dat het personeelslid gerechtigd is op een overdracht van overuren die werden gepresteerd tot en met 31 augustus 2019, naar de volgende periode van vier maanden, ten belope van maximaal de helft van het aantal uren per week volgens zijn gewone arbeidstijdregeling. Het saldo aan overuren boven dit maximum aantal uren, dat niet werd gecompenseerd middels opname van inhaalrust wordt uitbetaald eind september 2019.
Als op 31 december de overgedragen inhaalrust niet is opgenomen, wordt aan het personeelslid het uursalaris uitbetaald.
§4. Als berekeningsbasis geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.
Artikel 340
In afwijking van artikel 205 kunnen er maximum 10 vakantiedagen (of 76 uren) worden overgedragen naar 2020. Voor deeltijdse personeelsleden wordt dit aantal verhoudingsgewijze verminderd. Deze vakantiedagen moeten opgenomen worden vóór 1 mei 2020.
Artikel 341
In afwijking van artikel 292 kunnen personeelsleden van team jeugd en team cultuur vragen om voor nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen inhaalrust te krijgen in plaats van een toeslag. Deze overgangsmaatregel geldt tot 31 december 2019.
De uitgewerkte regeling in artikel 292 voor de personeelsleden van de cluster vrije tijd en evenementen wordt geëvalueerd in februari 2021.
Artikel 341-1
In afwijking van artikel 122 behouden de gewezen personeelsleden van gemeente Zomergem van niveau A de salarisschaal A1b en de functionele loopbaan A1a-A1b-A2a tot 31 december 2019.
Met ingang van 1 januari 2020 wordt de teamleider gebouwen ingeschakeld in de tweede salarisschaal van de functionele loopbaan A1a-A2a-A3a, met name A2a, met behoud van de opgebouwde geldelijke anciënniteit en schaalanciënniteit.
De deskundige personeel op niveau A (uitdovende functie in het organogram) behoudt de functionele loopbaan A1a-A1b-A2a.
Artikel 341-2
Tot de datum van goedkeuring van de personeelsformatie kiest het bestuur voor de principiële contractuele tewerkstelling. Het statutaire personeelslid in dienst op datum van inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling behoudt het statutaire dienstverband na een aanwervings- of bevorderingsprocedure in een contractuele betrekking.
Artikel 342
Alle bestuursbeslissingen die genomen zijn en die in strijd zijn met deze rechtspositieregeling, worden met ingang van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling opgeheven.
Artikel 343
§1. Deze rechtspositieregeling treedt in werking op 1 september 2019.
§2. In afwijking van paragraaf 1 treedt artikel 205 dat bepaalt dat een voltijds werkend personeelslid recht heeft op 35 werkdagen betaalde vakantie voor een volledig dienstjaar in werking op 1 januari 2019.
§3. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende hoofdstukken van Titel II. De Loopbaan in werking op 1 juli 2019:
I. De indeling van de graden en de procedures voor de vervulling van de betrekkingen;
II. De aanwerving;
III. De selectieprocedure;
IV. Specifieke bepalingen voor de aanwerving in bepaalde betrekkingen;
V. Gezamenlijke selecties en gemeenschappelijke wervingsreserves;
XIII. De bevordering.
§4. In afwijking van paragraaf 1 treedt Titel III. Personeelsmobiliteit in werking op 1 juli 2019.
§5. In afwijking van paragraaf 1 treedt artikel 309 in verband met de waarde van € 8 voor één maaltijdcheque in werking op 1 juli 2019.
§6. In afwijking van paragraaf 1 treedt artikel 316 in verband met het maximale bedrag van de fietsvergoeding voor woon-werkverkeer in werking op 1 juli 2019.
Artikel 344
§1. Deze rechtspositieregeling werd gewijzigd door de raad op 1 juli 2020. De gewijzigde bepalingen treden in werking op 1 juli 2020 meer bepaald:
- artikel 18, paragraaf 2, laatste lid waarbij de leden van de aanstellende overheid en de raadsleden als waarnemer aanwezig kunnen zijn bij de selectieproeven;
- artikel 28 in verband met de termijn van zeven kalenderdagen;
- artikel 237 in verband met de aanvraagtermijn bij verlenging;
- artikel 241 in verband met de aanvraagtermijn bij verlenging;
- artikel 256 in verband met de aanvraagtermijn bij verlenging;
- artikel 297 in verband met de permanentietoelage voor calamiteiten op het openbaar domein en binnen het gemeentelijk patrimonium;
- artikel 338, laatste lid in verband met de combinatie loopbaanvermindering eindeloopbaanstelsel en gedeeltelijk onbetaald verlof als recht.
§2. In afwijking van paragraaf 1 treedt artikel 341-2 in verband met behoud van het statutaire dienstverband na een aanwervings- of bevorderingsprocedure in een contractuele betrekking in werking op 1 juli 2019.
§3. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 1 september 2019:
- artikel 295 in verband met de toevoeging van de extra inhaalrust;
- artikel 301, paragraaf 2, punt 1 in verband met de toevoeging van bijzettingen in grafkelders;
- artikel 302-1 in verband met jaartoelage voor in het takenpakket opgenomen werkzaamheden zoals vermeld in artikel 301, paragraaf 2, punt 1;
- artikel 341-1 in verband met overgangsbepaling functionele loopbaan A1a-A1b-A2a en weddeschaal A1b.
§4. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 1 januari 2020:
- Artikel 303-1 in verband met de managementtoelage;
- Artikel 307 in verband met maandelijkse betaling;
- Artikel 316 in verband met maandelijkse betaling.
§5. In afwijking van paragraaf 1 treedt artikel 234, paragraaf 3 waarbij de poetsmedewerkers van de dienstenchequeonderneming hun prestaties kunnen verminderen tot een geheel aantal uren met een maximum tot 19/38 in werking op 1 maart 2020.
Artikel 345
§1. Deze rechtspositieregeling werd gewijzigd door de raad op 18 november 2020. De gewijzigde bepalingen treden in werking op 1 december 2020
§2. In afwijking van paragraaf 1 treedt volgende nieuwe bepaling in werking op 1 januari 2019:
- artikel 118, paragraaf 2 in verband met gelijkstelling voor schaalanciënniteit van onbetaald verlof als gunst minder dan een maand en gelijkgesteld met dienstactiviteit.
§3. In afwijking van paragraaf 1 treedt volgende nieuwe bepaling in werking op 1 augustus 2019:
- artikel 335 paragraaf 2 in verband met overgangsbepaling salarisschalen van de omgevingsambtenaar van Veneco A11-A12-A13-A14.
§4. In afwijking van paragraaf 1 treedt volgende nieuwe bepaling in werking op 1 januari 2020:
- artikel 321 in verband met de pensioentoelage van 2,5% voor de tweede pensioenpijler contractanten.
§5. In afwijking van paragraaf 1 treedt volgende nieuwe bepaling in werking op 8 april 2020, datum afsluiten sectoraal akkoord 2020:
- artikels 324-1 t.e.m. 324-4 in verband met toekennen ecocheques.
§6. In afwijking van paragraaf 1 treedt volgende nieuwe bepaling in werking op 1 januari 2020:
- artikel 321 in verband met de pensioentoelage van 3% voor de tweede pensioenpijler contractanten.
§7. In afwijking van paragraaf 1 treedt volgende nieuwe bepaling in werking op 1 september 2020:
- artikel 254-1 in verband met mantelzorgverlof.
Artikel 346
§1. Deze rechtspositieregeling werd gewijzigd door de raad op 24 november 2021. De gewijzigde bepalingen treden in werking op 1 december 2021 meer bepaald:
- artikel 21-1, in verband met zetelen in externe selectiecommissies;
- artikel 32, in verband met duurtijd wervingsreserves;
- artikel 153, in verband met voorwaarden interne personeelsmobiliteit;
- artikel 205, paragraaf 4, in verband met afwijken om meer vakantiedagen over te dragen;
- artikel 207, paragraaf 7, in verband met omzetten te veel opgenomen vakantie in onbetaald verlof;
- artikel 209, paragraaf 2, in verband met verplaatsen vrij te nemen feestdagen voor personeelsleden tewerkgesteld in de kinderopvang;
- artikel 313, in verband met premie hospitalisatieverzekering van de partner en kinderen bij overlijden van de hoofdverzekerde.
§2. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 1 januari 2021:
- artikel 288, paragraaf 1 en 3, in verband met de verhoging van de eindejaarstoelage.
§3. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 25 april 2021:
- artikel 219, paragraaf 2, in verband met het opvangverlof;
- artikel 219-1 in verband met het pleegzorgverlof;
- artikel 219-2 in verband met het pleegouderverlof.
§4. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 1 januari 2022:
- artikel 204, paragraaf 2, in verband met opbouw jaarlijkse vakantiedagen.
Artikel 347
§1. Deze rechtspositieregeling werd gewijzigd door de raad op 14 september 2022. De gewijzigde bepalingen treden in werking op 1 oktober meer bepaald:
- artikel 208 in verband met de opname van vakantieverlof;
- artikel 208-1 in verband met het omzetten van vakantiedagen tegen voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit;
- artikel 213, punt 1, in verband met het omstandigheidsverlof naar aanleiding van huwelijk of wettelijke samenwoning van het personeelslid;
- artikel 290-1 in verband met het omzetten van eindejaarstoelage tegen voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit.
§2. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 1 januari 2021:
- artikel 213, punt 2, in verband met het geboorteverlof;
- artikel 214, paragraaf 4, in verband met het geboorteverlof.
§3. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 14 april 2022:
- artikel 213, punt 3, 3.1, 3.2 en 3.3, in verband met het rouwverlof.
§4. In afwijking van paragraaf 1 treden volgende gewijzigde of nieuwe bepalingen in werking op 22 april 2022:
- artikel 316, paragraaf 1, in verband met de fietsvergoeding voor de speedpedelec.
Salarisschalen |
A1a |
A2a |
A3a |
A4a |
A4b |
Minimum |
21.850 |
24.050 |
26.300 |
26.300 |
27.950 |
Maximum |
34.000 |
36.200 |
38.450 |
38.450 |
40.100 |
|
|
|
|
|
|
Verhogingen |
2x1x750 |
3x1x750 |
3x1x750 |
3x1x750 |
3x1x750 |
|
1x1x700 |
2x3x1.500 |
1x3x1.450 |
1x3x1.450 |
1x3x1.500 |
|
3x3x1.500 |
1x3x1.450 |
3x3x1.500 |
3x3x1.500 |
1x3x1.450 |
|
1x3x1.450 |
2x3x1.500 |
1x3x1.450 |
1x3x1.450 |
3x3x1.500 |
|
1x3x1.500 |
1x3x1.250 |
2x3x1.250 |
2x3x1.250 |
1x3x1.200 |
|
2x3x1.250 |
1x3x1.200 |
|
|
1x3x1.250 |
|
|
|
|
|
|
0 |
21.850 |
24.050 |
26.300 |
26.300 |
27.950 |
1 |
22.600 |
24.800 |
27.050 |
27.050 |
28.700 |
2 |
23.350 |
25.550 |
27.800 |
27.800 |
29.450 |
3 |
24.050 |
26.300 |
28.550 |
28.550 |
30.200 |
4 |
24.050 |
26.300 |
28.550 |
28.550 |
30.200 |
5 |
24.050 |
26.300 |
28.550 |
28.550 |
30.200 |
6 |
25.550 |
27.800 |
30.000 |
30.000 |
31.700 |
7 |
25.550 |
27.800 |
30.000 |
30.000 |
31.700 |
8 |
25.550 |
27.800 |
30.000 |
30.000 |
31.700 |
9 |
27.050 |
29.300 |
31.500 |
31.500 |
33.150 |
10 |
27.050 |
29.300 |
31.500 |
31.500 |
33.150 |
11 |
27.050 |
29.300 |
31.500 |
31.500 |
33.150 |
12 |
28.550 |
30.750 |
33.000 |
33.000 |
34.650 |
13 |
28.550 |
30.750 |
33.000 |
33.000 |
34.650 |
14 |
28.550 |
30.750 |
33.000 |
33.000 |
34.650 |
15 |
30.000 |
32.250 |
34.500 |
34.500 |
36.150 |
16 |
30.000 |
32.250 |
34.500 |
34.500 |
36.150 |
17 |
30.000 |
32.250 |
34.500 |
34.500 |
36.150 |
18 |
31.500 |
33.750 |
35.950 |
35.950 |
37.650 |
19 |
31.500 |
33.750 |
35.950 |
35.950 |
37.650 |
20 |
31.500 |
33.750 |
35.950 |
35.950 |
37.650 |
21 |
32.750 |
35.000 |
37.200 |
37.200 |
38.850 |
22 |
32.750 |
35.000 |
37.200 |
37.200 |
38.850 |
23 |
32.750 |
35.000 |
37.200 |
37.200 |
38.850 |
24 |
34.000 |
36.200 |
38.450 |
38.450 |
40.100 |
Salarisschalen |
B1 |
B2 |
B3 |
B4 |
B5 |
Minimum |
17.300 |
18.850 |
19.550 |
19.950 |
21.400 |
Maximum |
23.350 |
26.450 |
29.150 |
29.750 |
32.500 |
|
|
|
|
|
|
Verhogingen |
1x1x500 |
1x1x600 |
1x1x800 |
1x1x800 |
1x1x900 |
|
5x2x500 |
1x2x650 |
1x2x750 |
1x2x850 |
1x2x950 |
|
1x2x450 |
2x2x600 |
6x2x800 |
1x2x800 |
2x2x900 |
|
4x2x500 |
1x2x650 |
1x2x750 |
1x2x850 |
1x2x950 |
|
1x2x600 |
1x2x600 |
2x2x800 |
2x2x800 |
2x2x900 |
|
|
1x2x650 |
1x2x900 |
1x2x850 |
1x2x950 |
|
|
2x2x600 |
|
2x2x800 |
2x2x900 |
|
|
1x2x650 |
|
1x2x850 |
1x2x950 |
|
|
1x2x600 |
|
2x2x800 |
1x2x1.000 |
|
|
1x2x800 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
0 |
17.300 |
18.850 |
19.550 |
19.950 |
21.400 |
1 |
17.800 |
19.450 |
20.350 |
20.750 |
22.300 |
2 |
17.800 |
19.450 |
20.350 |
20.750 |
22.300 |
3 |
18.300 |
20.100 |
21.100 |
21.600 |
23.250 |
4 |
18.300 |
20.100 |
21.100 |
21.600 |
23.250 |
5 |
18.800 |
20.700 |
21.900 |
22.400 |
24.150 |
6 |
18.800 |
20.700 |
21.900 |
22.400 |
24.150 |
7 |
19.300 |
21.300 |
22.700 |
23.250 |
25.050 |
8 |
19.300 |
21.300 |
22.700 |
23.250 |
25.050 |
9 |
19.800 |
21.950 |
23.500 |
24.050 |
26.000 |
10 |
19.800 |
21.950 |
23.500 |
24.050 |
26.000 |
11 |
20.300 |
22.550 |
24.300 |
24.850 |
26.900 |
12 |
20.300 |
22.550 |
24.300 |
24.850 |
26.900 |
13 |
20.750 |
23.200 |
25.100 |
25.700 |
27.800 |
14 |
20.750 |
23.200 |
25.100 |
25.700 |
27.800 |
15 |
21.250 |
23.800 |
25.900 |
26.500 |
28.750 |
16 |
21.250 |
23.800 |
25.900 |
26.500 |
28.750 |
17 |
21.750 |
24.400 |
26.650 |
27.300 |
29.650 |
18 |
21.750 |
24.400 |
26.650 |
27.300 |
29.650 |
19 |
22.250 |
25.050 |
27.450 |
28.150 |
30.550 |
20 |
22.250 |
25.050 |
27.450 |
28.150 |
30.550 |
21 |
22.750 |
25.650 |
28.250 |
28.950 |
31.500 |
22 |
22.750 |
25.650 |
28.250 |
28.950 |
31.500 |
23 |
23.350 |
26.450 |
29.150 |
29.750 |
32.500 |
Salarisschalen |
C1 |
C2 |
C3 |
C4 |
C5 |
Minimum |
13.550 |
14.250 |
15.900 |
18.550 |
20.400 |
Maximum |
21.950 |
22.800 |
24.800 |
26.550 |
29.300 |
|
|
|
|
|
|
Verhogingen |
1x1x600 |
1x1x550 |
1x1x650 |
1x1x550 |
1x1x600 |
|
1x2x600 |
9x2x600 |
2x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
|
1x2x550 |
1x2x550 |
1x2x650 |
2x2x550 |
1x2x650 |
|
8x2x600 |
2x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
|
1x2x550 |
1x2x850 |
1x2x650 |
1x2x550 |
1x2x650 |
|
1x2x600 |
|
2x2x600 |
1x2x600 |
2x2x600 |
|
1x2x700 |
|
1x2x650 |
2x2x550 |
1x2x650 |
|
|
|
1x2x600 |
1x2x600 |
2x2x600 |
|
|
|
1x2x650 |
1x2x550 |
1x2x650 |
|
|
|
2x2x600 |
1x2x600 |
1x2x600 |
|
|
|
1x2x850 |
1x2x550 |
1x2x650 |
|
|
|
|
1x2x600 |
1x2x850 |
|
|
|
|
|
|
0 |
13.550 |
14.250 |
15.900 |
18.550 |
20.400 |
1 |
14.150 |
14.800 |
16.550 |
19.100 |
21.000 |
2 |
14.150 |
14.800 |
16.550 |
19.100 |
21.000 |
3 |
14.750 |
15.400 |
17.150 |
19.700 |
21.600 |
4 |
14.750 |
15.400 |
17.150 |
19.700 |
21.600 |
5 |
15.300 |
16.000 |
17.750 |
20.250 |
22.250 |
6 |
15.300 |
16.000 |
17.750 |
20.250 |
22.250 |
7 |
15.900 |
16.600 |
18.400 |
20.800 |
22.850 |
8 |
15.900 |
16.600 |
18.400 |
20.800 |
22.850 |
9 |
16.500 |
17.200 |
19.000 |
21.400 |
23.500 |
10 |
16.500 |
17.200 |
19.000 |
21.400 |
23.500 |
11 |
17.100 |
17.800 |
19.650 |
21.950 |
24.100 |
12 |
17.100 |
17.800 |
19.650 |
21.950 |
24.100 |
13 |
17.700 |
18.400 |
20.250 |
22.550 |
24.700 |
14 |
17.700 |
18.400 |
20.250 |
22.550 |
24.700 |
15 |
18.300 |
19.000 |
20.850 |
23.100 |
25.350 |
16 |
18.300 |
19.000 |
20.850 |
23.100 |
25.350 |
17 |
18.900 |
19.600 |
21.500 |
23.650 |
25.950 |
18 |
18.900 |
19.600 |
21.500 |
23.650 |
25.950 |
19 |
19.500 |
20.200 |
22.100 |
24.250 |
26.550 |
20 |
19.500 |
20.200 |
22.100 |
24.250 |
26.550 |
21 |
20.100 |
20.750 |
22.750 |
24.800 |
27.200 |
22 |
20.100 |
20.750 |
22.750 |
24.800 |
27.200 |
23 |
20.650 |
21.350 |
23.350 |
25.400 |
27.800 |
24 |
20.650 |
21.350 |
23.350 |
25.400 |
27.800 |
25 |
21.250 |
21.950 |
23.950 |
25.950 |
28.450 |
26 |
21.250 |
21.950 |
23.950 |
25.950 |
28.450 |
27 |
21.950 |
22.800 |
24.800 |
26.550 |
29.300 |
Salarisschalen |
D1 |
D2 |
D3 |
D4 |
D5 |
Minimum |
13.300 |
14.300 |
15.500 |
16.900 |
17.000 |
Maximum |
18.300 |
19.600 |
20.700 |
21.950 |
23.800 |
|
|
|
|
|
|
Verhogingen |
1x1x350 |
1x1x350 |
1x1x350 |
1x1x350 |
1x1x300 |
|
3x2x350 |
1x2x350 |
1x2x400 |
1x2x350 |
2x2x500 |
|
1x2x300 |
1x2x400 |
1x2x350 |
1x2x300 |
1x2x300 |
|
8x2x350 |
1x2x350 |
1x2x400 |
10x2x350 |
1x2x800 |
|
1x2x500 |
1x2x400 |
2x2x350 |
1x2x550 |
1x2x500 |
|
|
1x2x350 |
1x2x400 |
|
4x2x400 |
|
|
1x2x400 |
1x2x350 |
|
1x2x500 |
|
|
1x2x350 |
1x2x400 |
|
3x2x600 |
|
|
1x2x400 |
1x2x350 |
|
|
|
|
2x2x350 |
1x2x400 |
|
|
|
|
1x2x400 |
1x2x350 |
|
|
|
|
1x2x350 |
1x2x400 |
|
|
|
|
1x2x500 |
1x2x350 |
|
|
|
|
|
|
|
|
0 |
13.300 |
14.300 |
15.500 |
16.900 |
17.000 |
1 |
13.650 |
14.650 |
15.850 |
17.250 |
17.300 |
2 |
13.650 |
14.650 |
15.850 |
17.250 |
17.300 |
3 |
14.000 |
15.000 |
16.250 |
17.600 |
17.800 |
4 |
14.000 |
15.000 |
16.250 |
17.600 |
17.800 |
5 |
14.350 |
15.400 |
16.600 |
17.900 |
18.300 |
6 |
14.350 |
15.400 |
16.600 |
17.900 |
18.300 |
7 |
14.700 |
15.750 |
17.000 |
18.250 |
18.600 |
8 |
14.700 |
15.750 |
17.000 |
18.250 |
18.600 |
9 |
15.000 |
16.150 |
17.350 |
18.600 |
19.400 |
10 |
15.000 |
16.150 |
17.350 |
18.600 |
19.400 |
11 |
15.350 |
16.500 |
17.700 |
18.950 |
19.900 |
12 |
15.350 |
16.500 |
17.700 |
18.950 |
19.900 |
13 |
15.700 |
16.900 |
18.100 |
19.300 |
20.300 |
14 |
15.700 |
16.900 |
18.100 |
19.300 |
20.300 |
15 |
16.050 |
17.250 |
18.450 |
19.650 |
20.700 |
16 |
16.050 |
17.250 |
18.450 |
19.650 |
20.700 |
17 |
16.400 |
17.650 |
18.850 |
20.000 |
21.100 |
18 |
16.400 |
17.650 |
18.850 |
20.000 |
21.100 |
19 |
16.750 |
18.000 |
19.200 |
20.350 |
21.500 |
20 |
16.750 |
18.000 |
19.200 |
20.350 |
21.500 |
21 |
17.100 |
18.350 |
19.600 |
20.700 |
22.000 |
22 |
17.100 |
18.350 |
19.600 |
20.700 |
22.000 |
23 |
17.450 |
18.750 |
19.950 |
21.050 |
22.600 |
24 |
17.450 |
18.750 |
19.950 |
21.050 |
22.600 |
25 |
17.800 |
19.100 |
20.350 |
21.400 |
23.200 |
26 |
17.800 |
19.100 |
20.350 |
21.400 |
23.200 |
27 |
18.300 |
19.600 |
20.700 |
21.950 |
23.800 |
Salarisschalen |
E1 |
E2 |
E3 |
Minimum |
13.250 |
13.550 |
14.200 |
Maximum |
15.000 |
15.650 |
16.550 |
|
|
|
|
Verhogingen |
1x1x100 |
1x1x150 |
1x1x150 |
|
3x2x100 |
7x2x150 |
12x2x150 |
|
1x2x150 |
1x2x100 |
1x2x400 |
|
3x2x100 |
4x2x150 |
|
|
6x2x150 |
1x2x200 |
|
|
|
|
|
0 |
13.250 |
13.550 |
14.200 |
1 |
13.350 |
13.700 |
14.350 |
2 |
13.350 |
13.700 |
14.350 |
3 |
13.450 |
13.850 |
14.500 |
4 |
13.450 |
13.850 |
14.500 |
5 |
13.550 |
14.000 |
14.650 |
6 |
13.550 |
14.000 |
14.650 |
7 |
13.650 |
14.150 |
14.800 |
8 |
13.650 |
14.150 |
14.800 |
9 |
13.800 |
14.300 |
14.950 |
10 |
13.800 |
14.300 |
14.950 |
11 |
13.900 |
14.450 |
15.100 |
12 |
13.900 |
14.450 |
15.100 |
13 |
14.000 |
14.600 |
15.250 |
14 |
14.000 |
14.600 |
15.250 |
15 |
14.100 |
14.750 |
15.400 |
16 |
14.100 |
14.750 |
15.400 |
17 |
14.250 |
14.850 |
15.550 |
18 |
14.250 |
14.850 |
15.550 |
19 |
14.400 |
15.000 |
15.700 |
20 |
14.400 |
15.000 |
15.700 |
21 |
14.550 |
15.150 |
15.850 |
22 |
14.550 |
15.150 |
15.850 |
23 |
14.700 |
15.300 |
16.000 |
24 |
14.700 |
15.300 |
16.000 |
25 |
14.850 |
15.450 |
16.150 |
26 |
14.850 |
15.450 |
16.150 |
27 |
15.000 |
15.650 |
16.550 |
Salarisschalen |
Algemeen directeur Klasse 5 – AD0520 |
Financieel directeur Klasse 5 – FD0520 |
Adjunct-financieel directeur |
Minimum |
47.848,79 |
45.074,95 |
28.473,97 |
Maximum |
70.661,54 |
66.564,72 |
42.055,31 |
|
|
|
|
Verhogingen |
1x1x2.851,62 |
1x1x2.686,23 |
1x1x1.697,72 |
|
7x2x2.851,59 |
7x2x2.686,22 |
7x2x1.697,66 |
|
|
|
|
0 |
47.848,79 |
45.074,95 |
28.473,97 |
1 |
50.700,41 |
47.761,18 |
30.171,97 |
2 |
50.700,41 |
47.761,18 |
30.171,69 |
3 |
53.552,00 |
50.447,40 |
31.869,35 |
4 |
53.552,00 |
50.447,40 |
31.869,35 |
5 |
56.403,59 |
53.133,62 |
33.567,01 |
6 |
56.403,59 |
53.133,62 |
33.567,01 |
7 |
59.255,18 |
55.819,84 |
35.264,67 |
8 |
59.255,18 |
55.819,84 |
35.264,67 |
9 |
62.106,77 |
58.506,06 |
36.962,33 |
10 |
62.106,77 |
58.506,06 |
36.962,33 |
11 |
64.958,36 |
61.192,28 |
38.659,99 |
12 |
64.958,36 |
61.192,28 |
38.659,99 |
13 |
67.809,95 |
63.878,50 |
40.357,65 |
14 |
67.809,95 |
63.878,50 |
40.357,65 |
15 |
70.661,54 |
66.564,72 |
42.055,31 |
Salarisschalen overgangsregeling |
A1b |
Algemeen directeur Klasse 2 – AD0220 |
Financieel beheerder gemeente Klasse 2 – FB0220 |
Minimum |
23.100 |
39.294,07 |
28.473,97 |
Maximum |
35.250 |
58.036,33 |
42.055,31 |
|
|
|
|
Verhogingen |
1x1x700 |
1x1x2.342,80 |
1x1x1.697,72 |
|
2x1x750 |
7x2x2.342,78 |
7x2x1.697,66 |
|
3x3x1.500 |
|
|
|
1x3x1.450 |
|
|
|
1x3x1.500 |
|
|
|
2x3x1.250 |
|
|
|
|
|
|
0 |
23100 |
39.294,07 |
28.473,97 |
1 |
23.800 |
41.636,87 |
30.171,97 |
2 |
24.550 |
41.636,87 |
30.171,69 |
3 |
25.300 |
43.979,65 |
31.869,35 |
4 |
25.300 |
43.979,65 |
31.869,35 |
5 |
25.300 |
46.322,43 |
33.567,01 |
6 |
26.800 |
46.322,43 |
33.567,01 |
7 |
26.800 |
48.665,21 |
35.264,67 |
8 |
26.800 |
48.665,21 |
35.264,67 |
9 |
28.300 |
51.007,99 |
36.962,33 |
10 |
28.300 |
51.007,99 |
36.962,33 |
11 |
28.300 |
53.350,77 |
38.659,99 |
12 |
29.750 |
53.350,77 |
38.659,99 |
13 |
29.750 |
55.693,55 |
40.357,65 |
14 |
29.750 |
55.693,55 |
40.357,65 |
15 |
31.250 |
58.036,33 |
42.055,31 |
16 |
31.250 |
|
|
17 |
31.250 |
|
|
18 |
32.750 |
|
|
19 |
32.750 |
|
|
20 |
32.750 |
|
|
21 |
34.000 |
|
|
22 |
34.000 |
|
|
23 |
34.000 |
|
|
24 |
35.250 |
|
|
Salarisschalen Overgangsregeling Omgevings-ambtenaar Veneco |
A11 |
A12 |
A13 |
A14 |
Minimum |
24.034 |
26.220 |
28.405 |
30.590 |
Maximum |
36.045 |
39.320 |
42.555 |
45.850 |
|
|
|
|
|
Verhogingen |
5x1x750 |
5x1x790 |
5x1x850 |
5x1x900 |
|
5x1x640 |
5x1x690 |
5x1x750 |
5x1x800 |
|
5x1x540 |
4x1x610 |
4x1x650 |
4x1x700 |
|
4x1x430 |
5x1x520 |
5x1x550 |
5x1x620 |
|
2x1x320 |
2x1x330 |
2x1x400 |
2x1x430 |
|
|
|
|
|
0 |
24.035 |
26.220 |
28.405 |
30.590 |
1 |
24.785 |
27.010 |
29.255 |
31.490 |
2 |
25.535 |
27.800 |
30.105 |
32.390 |
3 |
26.285 |
28.590 |
30.955 |
33.290 |
4 |
27.035 |
29.380 |
31.805 |
34.190 |
5 |
27.785 |
30.170 |
32.655 |
35.090 |
6 |
28.425 |
30.860 |
33.405 |
35.890 |
7 |
29.065 |
31.550 |
34.155 |
36.690 |
8 |
29.705 |
32.240 |
34.905 |
37.490 |
9 |
30.345 |
32.930 |
35.655 |
38.290 |
10 |
30.985 |
33.620 |
36.405 |
39.090 |
11 |
31.525 |
34.230 |
37.055 |
39.790 |
12 |
32.065 |
34.840 |
37.705 |
40.490 |
13 |
32.605 |
35.450 |
38.355 |
41.190 |
14 |
33.145 |
36.060 |
39.005 |
41.890 |
15 |
33.685 |
36.580 |
39.555 |
42.510 |
16 |
34.115 |
37.100 |
40.105 |
43.130 |
17 |
34.545 |
37.620 |
40.655 |
43.750 |
18 |
34.975 |
38.140 |
41.205 |
44.370 |
19 |
35.405 |
38.660 |
41.755 |
44.990 |
20 |
35.725 |
38.990 |
42.155 |
45.420 |
21 |
36.045 |
39.320 |
42.555 |
45.850 |
De rechtspositieregeling wordt bekendgemaakt via de webtoepassing van de gemeente en gemeld via het digitaal loket (ABB). Het personeel zal in september/oktober via de personeelskrant op de hoogte worden gebracht.
Artikel 1
Artikel 208 wordt gewijzigd als volgt: "Bij opname van vakantieverlof worden bij contractuelen eerst de wettelijke vakantiedagen opgenomen. Na uitputting van de wettelijke vakantiedagen worden de bijkomende vakantiedagen opgenomen.
Bij uitdiensttreding kunnen er slechts 20 vakantiedagen uitbetaald worden onder de vorm van een vakantiegeld bij uitdiensttreding zoals voorzien in artikel 46 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
De bijkomende vakantiedagen, zijnde de vakantiedagen boven de 20, moeten desgevallend opgenomen worden voor de uitdiensttreding. Zo niet gaan de niet-opgenomen bijkomende vakantiedagen verloren bij uitdiensttreding. Ze kunnen onder geen beding worden uitbetaald."
Artikel 2
Artikel 208-1 wordt toegevoegd: "§1. Het personeelslid kan vakantiedagen, die per kalenderjaar boven het minimum van 28 dagen (of 213 uren) uitstijgen, omzetten naar een theoretisch budget welke aangewend kan worden ter bevordering van fietsmobiliteit. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de bijkomende vakantiedagen.
De in het eerste lid vermelde vakantiedagen kunnen worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid andere voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een vakantiedag zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en van 12 november 2010.
Het personeelslid moet zijn keuze maken om een of meerdere bijkomende vakantiedagen om te zetten ten laatste op de laatste werkdag van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit worden aangevraagd.
Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest aan de hand van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de vakantiedagen onverkort van toepassing.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement."
Artikel 3
Artikel 213 wordt gewijzigd als volgt: "Het personeelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
1. huwelijk van het personeelslid of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door het personeelslid, vermeld in artikel 1475 tot en met 1479 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van het afleggen van een verklaring van samenwoning van bloed- of aanverwanten:
|
4 werkdagen binnen de week waarin de gebeurtenis zich voordoet, of tijdens de volgende week slechts éénmaal op te nemen bij een wettelijke samenwoning gevolgd door een huwelijk met dezelfde partner |
2. bevalling van de echtgenote of samenwonende partner, of ter gelegenheid van de geboorte van een kind dat wettelijk afstamt van de werknemer: voor een geboorte vanaf 1 januari 2021: voor een geboorte vanaf 1 januari 2023:
|
binnen vier maanden vanaf de bevalling
15 werkdagen 20 werkdagen |
3. overlijden van de samenwonende of huwelijkspartner, van een kind van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner; of van een pleegkind in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden:
|
10 werkdagen
– de eerste drie dagen tijdens de periode die begint te lopen op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis; – de zeven resterende dagen tijdens het jaar dat volgt op de dag van het overlijden |
3.1. overlijden van de vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, schoonzoon of schoondochter van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner:
|
4 werkdagen
binnen 14 kalenderdagen vanaf het overlijden |
3.2. overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden:
|
4 werkdagen
binnen 14 kalenderdagen vanaf het overlijden |
3.3. overlijden van een pleegkind in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden:
|
1 werkdag
binnen de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de teraardebestelling, de bijzetting of uitstrooiing
|
4. huwelijk van een kind van het personeelslid, van de samenwonende of huwelijkspartner:
|
2 werkdagen
binnen de week waarin de gebeurtenis zich voordoet, of tijdens de volgende week
|
5. overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner in om het even welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid of de samenwonende partner:
|
2 werkdagen
binnen 14 kalenderdagen vanaf het overlijden |
6. overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner in de tweede graad, een overgrootouder of een achterkleinkind, niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid of de samenwonende partner:
|
1 werkdag
binnen de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de teraardebestelling, de bijzetting of uitstrooiing |
7. huwelijk van een bloed- of aanverwant: a) in de eerste graad, die geen kind is; b) in de tweede graad, van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner:
|
1 werkdag
de dag van het huwelijk, of, als dat een zondag, feestdag of inactiviteitsdag is, de eerstvolgende werkdag |
8. priesterwijding of intrede in het klooster van een kind van de werknemer, van de samenwonende of huwelijkspartner, of van een broer, zuster, schoonbroer of schoonzuster van de werknemer:
|
de dag van de rooms-katholieke plechtigheid of een daarmee overeenstemmende plechtigheid bij een andere erkende eredienst |
9. plechtige communie van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner; deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan het feest van de vrijzinnige jeugd; deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan een plechtigheid in het kader van een erkende eredienst die overeenstemt met de rooms-katholieke plechtige communie:
|
de dag van de plechtigheid, of, als dat een zondag, feestdag of inactiviteitsdag is, de eerstvolgende werkdag |
10. gehoord worden door de vrederechter in het kader van de organisatie van de voogdij over een minderjarige:
|
maximaal één dag, de dag waarop het personeelslid wordt gehoord |
11. deelneming aan een assisenjury, oproeping als getuige voor de rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank:
|
de nodige tijd de dag van de bijeenroeping |
Het omstandigheidsverlof is een recht, maar het personeelslid is niet verplicht deze verloven geheel of gedeeltelijk op te nemen.
Hierboven wordt verstaan onder: